‘Shit, even bellen,’ riep Adriaan.
Buiten, voor het bekende Amsterdamse café Eijlders kreeg hij zijn vader aan de lijn. ‘Pap, ik las net je bericht. Wil je dat ik nu kom?’
‘Nee jongen, blijf maar bij je vrienden. Ik zie je morgen wel.’
‘Liefs aan mams.’ Met samengeperste lippen liep hij het café weer in. Zijn getrouwde vrienden waren al naar huis. Na luid gebral zette een van zijn clubgenoten het lied hij leve hoog in. Jaap, recent een bypass achter de rug, wilde hem op zijn schouders door de bruine kroeg te dragen, maar zag er toch vanaf. Ontnuchterd bekeek Adriaan het groepje half zatte vrienden uit zijn studietijd. Met een paar lui had hij nog op de lagere school gezeten.
Jaap begon met dubbele tong: ‘Zo kerel… nieuwe vriendin aan de lijn?’
Adriaan bromde iets onverstaanbaars.
‘Zeg, kan het een beetje vrolijker? Je bent vandaag veertig jaar man, dan begint het leven.’
Adriaan knikte kort.
‘Op naar de honderd,’ bralde Bert die zich in het gesprek mengde.
Jaap gaf hem een klap op zijn schouder. ‘Honderd, haal ik toch niet. Nog 10 jaar. Mooi genoeg.’
‘Drink dan minder,’ zei Adriaan korzelig.
‘Ik leef liever intens en kort dan 100 jaar als een sukkel.’ schreeuwde hij terug.
De barman pakte het vette geknoopte touw om de grote koperen scheepsbel te luiden, een teken dat hij wilde sluiten.
‘Hoeveel?’ vroeg Adriaan de uitbater.
‘Moet ik nog uitrekenen mijnheer. Ongeveer vierhonderd.’
Adriaan pakte zijn portefeuille en pulkte er acht biljetten uit. ‘Alsjeblieft, ik hoor wel of je nog meer van me krijgt. Laat anders maar zitten.’
‘Dank u mijnheer.’
Hij zag de barman berustend kijken hoe zijn vrienden zijn café uit waggelden. Adriaan liep richting Leidseplein, waar twee chauffeurs onder het genot van een sigaret met elkaar stonden te kletsen.
‘Taxi mijnheer?’ vroeg een van hen routinematig.
Adriaan knikte en stapte in. ‘Beethovenstraat 72.’
Beide chauffeurs gooiden hun sigaret bijna tegelijk op de grond en drukten de deze draaiend met hun voet uit. Net ballet vond Adriaan.
Hij ontspande zich op de achterbank. Het beeld van zijn grootvader verscheen op zijn netvlies. Dat hij uitgerekend op mijn veertigste verjaardag moest sterven. Wat had opa ook weer gezegd? Als ik er niet meer ben, erf jij mijn dagboek. Laat dit nooit in vreemde handen komen. De informatie heb ik in code verwerkt. Ik hoop dat je mijn taak overneemt. Je zult het dan niet slecht hebben. Wees voorzichtig jongen en vertrouw niemand.
Nu was het later. Grootvaders woorden echoden in zijn hoofd.
Als kind maakte hij met zijn grootvader lange wandelingen. We gaan op zoek naar een schat, zei opa dan. Vooral op het strand vonden ze altijd wel iets; een mooi stukje hout, een prachtig afgesleten steen of een gave schelp. De kleine jongen in hem, placht zijn grootmoeder te zeggen als ze weer met hun vondsten thuis kwamen. Hij herinnerde zich opa’s woorden: mensen houden ervan om iets te verbergen. Wat zou in opa’s dagboek staan dat zo belangrijk was? Meer dan dat het iets met de oorlog te maken had, wist Adriaan niet. Wie weet kon hij morgen dit geheim ontsluieren.
De taxi stopte. Hij voelde het gemeenschappelijk cadeau, een iPad waardebon, nog in zijn zak zitten. Blij dat er een leuning was, pakte hij deze om de trap naar zijn appartement op te lopen. Zijn voetstappen weerkaatsten hol en eenzaam in het trappenhuis. In zijn zitkamer trok hij zijn jasje uit en smeet het op de bank. ‘Wat een troep,’ sprak hij tot zichzelf en sloot de deur. Ook in zijn slaapkamer was het een puinhoop. Toen Margaret nog bij hem woonde zag de flat er netter uit. Ze hield niet van rommel en vond het maar niets dat hij zijn ‘schatten’ koesterde. Natuurlijk was het niet opa’s schuld dat zijn relatie uit elkaar gespat was.
Snel dook hij zijn bed in. Binnen de minuut sliep hij.
De volgende ochtend werd hij vroeg wakker met een band om zijn hoofd, een dikke tong en een rauwe keel. Het idee dat hij over twee weken hoogst waarschijnlijk in Nigeria zou zitten, bezorgde hem nog meer hoofdpijn. Hij gooide een Alka Seltzer in een glas water en keek hoe het water begon te bruisen. Onder de douche dacht hij terug aan Canada. Vijf jaar werken aan het bouwen van een olieraffinaderij. Heerlijk had hij het daar gevonden. Bijna elk weekend skiën. Nu wilde zijn baas dat hij dit werk in Nigeria ging doen, een land waar zijn maatschappij liever geen mensen heen zond die getrouwd waren of een vaste relatie hadden. Weigeren, zou zijn carrière niet ten goede komen. Grootvader had in een tijd geleefd waarin het nog mogelijk was om op avontuur te gaan. Graag zou hij met hem hebben willen ruilen. Jammer, maar het zat er helaas voor hem niet in. De vraag hoe opa dat, zonder vaste baan, had klaargespeeld liet hem niet los.
Tijdens het afdrogen dacht hij aan Margaret. Ze had sinds haar vertrek naar New York niets meer van zich laten horen. Vijf jaar geleden, net na terugkomst uit Canada, ontmoette hij haar op een verjaarsfeestje. Liefde op het eerste gezicht. Ze trok al snel bij hem in. Een jaar geleden gingen ze elkaar steeds meer irriteren. Het begon over een kleinigheid: de steentjes, schelpen en stukjes wrakhout die hij samen met zijn grootvader had gevonden die te pronk stonden in een grote glazen cilinder midden op de schouw in de zitkamer. Margaret vond dat de cilinder niet paste in het interieur dat zij voor ogen had. De kreten jongensachtig en waardeloze troepjes sneden door zijn ziel. Na de nodige woorden, stond de volle cilinder op een hoek van zijn bureau, al verried haar blik dat ze zijn schatten liever in een kast had zien verdwijnen. Vlak voordat zij naar Amerika vertrok, waar ze een felbegeerde baan kon krijgen, liep hun relatie op de klippen.
In een boxershort liep hij naar de zitkamer en wierp een blik op de cilinder met vondsten tijdens de strandwandelingen met opa, die nu weer een ereplaats op de schouw had.
Na een kritische blik op de inhoud van zijn ijskast, mikte hij het gekreukelde ranzige pakje boter in de vuilnisbak, pakte een aangebroken pak sinaasappelsap en dronk dit staande leeg. Terwijl zijn computer opstartte zocht hij in de freezer naar croissants. Bijkopen, sprak hij tot zichzelf en deed de laatste croissant in de oven.
In zijn in-box las hij enkele verjaarswensen. Snel scrolde hij de berichten door. Verder las hij niets schokkends.
De croissant! Hij brandde zijn hand aan de oven. Vloekend hield hij zijn hand onder de koude kraan. Lopend at hij de croissant en trok een canvas tas onder zijn bed vandaan, groot genoeg voor zijn zwarte pak.
Na alle drank besloot hij zijn auto te laten staan, want om samen met opa begraven te worden zag hij niet zitten, al zou het misschien in de kosten schelen dacht hij gniffelend.
Moest hij een bloemstuk bestellen of zou hij dat samen met zijn zusje doen? Wie weet wilde zijn tweeling zusje Muriëlle hem meehelpen om zijn flat uit te mesten. Enfin, eerst naar Overveen en daarna zou hij wel zien.
De bestelde taxi stond binnen de tien minuten voor de deur.
‘Overveen Terhoffstedeweg. Weet u waar die is?’
‘Is dat niet in de buurt van de Zeeweg?’
‘Ja, bijna aan het eind, richting Bloemendaalseweg.’
Adriaan sloot zijn ogen, leunde achterover en liet zich heerlijk rijden. Zijn gedachten waren bij zijn grootvader. Ondanks het leeftijdsverschil konden ze het prima met elkaar vinden. Grootmoeder was tien jaar geleden overleden. Hierna zorgde Dina, de trouwe huishoudster, voor hem. Greetje, de werkster, nu bijna tachtig, probeerde het grote huis schoon te houden en toen Dina reuma in haar handen kreeg, nam Greetje ook het koken voor haar rekening. Opa wilde niet naar een bejaardenflat. Dat is mijn dood, zei hij wanneer zijn ouders daarover begonnen. Zou paps zijn huis erven?
De taxi reed door Halfweg. Adriaan snoof en rook dat de bietencampagne nog niet was begonnen. Na Haarlem kwamen ze op de Julianalaan waar de huizen ook al een miljoen moesten opbrengen. Ze leken veel kleiner dan vroeger, maar toen fietste hij nog.
Voor het huis van grootvader stonden de nodige auto’s. Vaders grote Jaguar, de Mini van zijn tante, de Jeep Cherokee van zijn oom en twee kleine auto’s van zijn neefjes, die ook al in de twintig waren.
De chauffeur noemde het bedrag dat Adriaan al op de meter had zien staan.
‘Hou de rest maar.’ Hij stopte de man een biljet toe en liep met de weekendtas over het grindpad naar de voordeur. Zijn moeder deed open. Ze zag er voor haar 65 nog prima uit. Zoals altijd droeg ze een haarband in het licht naar binnen gekrulde schouderlange haar. Mijn stormband, noemde ze die.
Ze omhelsden elkaar. ‘Je grootvader zou de honderd ze graag gehaald hebben. Ach, omdat hij niet meer kon reizen was de dood voor hem een zegen.’
Adriaan knikte begrijpend. ‘Was het gauw afgelopen mam?’
‘Ja lieverd. Tot het laatst was hij helder. Hij wilde jou nog feliciteren na je werk… rond zes uur kreeg hij de eerste beroerte, hierop volgde een tweede en daarna… Greetje was bij hem. Ze belde ons meteen, maar wij kwamen helaas te laat. Hij heeft gelukkig niet geleden.’
Zijn moeder gaf hem een arm. ‘Hoe was je feestje?’
Hij lachte schamper. ‘Och, je kent het wel. De getrouwde kerels gingen vrij vroeg naar huis. De rest bleef plakken en dronk zoals altijd teveel.’
‘En je baan? Moet jij niet binnenkort naar Nigeria?’ vroeg ze bezorgd.
‘Ja, maar daar heb ik weinig zin in.’ Adriaan perste zijn lippen tot een smalle spleet.
‘Ga dan niet! Ik weet zeker dat grootvader jou goed in zijn testament heeft bedeeld. Je was zijn oogappel.’
‘Ik weet het mam, maar zoveel zit er denk ik niet in dat ik mijn baan kan opzeggen.’
Hij zag haar naar de dichte deur van de zitkamer kijken voordat ze zacht zei: ‘Dat moet je niet zeggen jongen. Hij had een speciaal geheim spaarpotje!’
fragment EEN DAGBOEK ALS ERFENIS
18 Friday Mar 2016
Posted Uncategorized
in
Hé, Annemarie, Jaja, spannend ik ben benieuwd hoe het verder gaat.