Toevallig nadat ik net in een Duits blad een artikel had gelezen over een heel bijzonder hotel in Praag, DE DRIE STRUISVOGELS, kwam Hans, mijn echtgenoot thuis met de mededeling dat hij gevraagd was om in Budapest een lezing te geven. “Laten we met de auto gaan, dan bouwen wij er een reisje omheen”.
“Prima, heb je tijd om ook bij onze vrienden in München en Wenen langs te gaan?”
Dat zou wel lukken, dacht Hans.
Praag stond al lang op mijn lijstje. Mijn vader placht over deze stad enthousiast te vertellen. Hij had deze schitterende stad voor de oorlog bezocht. Hans, mijn man was hier al vaker geweest en ook hij vond deze stad zeer de moeite waard.
De muur was nog niet gevallen en je moest nog voor veel landen zoals Hongarije en Tsjecho-Slowakije een visum hebben.
Een hotel moest je toen nog via het officiële staats reisbureau Cedok reserveren. Tevens betekende reizen in het Oostblok dat je per dag het equivalent van 30 gulden (toen bestond de euro nog niet) moest uitgeven. De ambtenaren waren gek op bewijzen, zodat je overal bonnetjes van moest hebben. Ja, een paranoïde op angst en intimidatie gebaseerd systeem. Mijn echtgenoot is wat dat betreft een ijskonijn. Goed, hij vond het idee van het aparte hotel ook wel leuk, dus ging hij in zijn lunchpauze naar het Cedok kantoor. De aardige juffrouw die daar zat zei dat ze de reservering zou doorgeven. Dit alles speelde zich ruim drie maanden voor ons vertrek af.
In het voormalige Oostblok wilden machtswellustelingen alles tot in de puntjes geregeld hebben.
Toen er enkele weken verstreken waren, had mijn man nog steeds geen telefoontje van Cedok gekregen. Dus ging hij maar weer eens langs. Deze keer zat er een andere en veel bitsere dame.
“Wat, die struisvogels? Daar mag u helemaal niet in,” was het antwoord – we hebben ook uw tweede keus, het Parisz niet, maar wel voor u het Alcron gereserveerd. Toen hij dat ‘savonds thuis vertelde werd het een obsessie om toch in die struisvogels te kunnen logeren. Op de bank waar mijn man zijn brood als bankwerker verdiende, had een van zijn medewerkers die het Oostblok regelmatig afreisde al laten vallen, dat, mocht Hans ergens een probleem mee hebben, dat hij er voor zou zorgen om dat op te lossen.
Hans vroeg zijn medewerken of hij iets voor hem in de struisvogels kon regelen. De man belde naar zijn Praagse contacten en na tien minuten belde de man terug dat het voor elkaar was. De man had zelf nog nooit van dit hotel, dat aan de Karlovmost (Karelsbrug) ligt, gehoord. Tja, we hadden een mondelinge toezegging. Hoe zou dat aflopen. Destijds kreeg je in het Oostblok erg veel voor elkaar met strooien. Kent sigaretten (waarom nu juist dat merk?) ballpoints en andere in onze ogen kleine troepjes werden daar als relikwieën gekoesterd of ze dienden als ruilmiddel. Als handel nam mijn man een regiment kleine rekenmachientjes mee. Deze creditcard formaat elektronische dingetjes waren toen in het Westen net nieuw, ze kosten niet veel, maar in het Oostblok hadden ze een hoge ruilwaarde.
We besloten eerst vrienden in München te bezoeken, onze oude Haagse buren, de Jägers, waar we konden logeren. De volgende dag gingen we met onze vriendin München doen. Ik kocht heerlijk warme bruine bontlaarzen, prima tegenkoude voeten. Ik heb ze nog steeds, maar dit terzijde.
We aten in de avond bij andere vrienden, de zoon van een van onze beste vrienden, Paul Alting von Geusau. Een vriendschap, zonder generatiekloof.
We reden vervolgens door naar Wenen. Vrienden bezoek stond eveneens op ons lijstje. Quirine Houttuyn Bloemendaal. We maakten kennis met haar man, Peter Diem, een anchorman bij de televisie. Mijn vriendin stelde voor om in hun typisch Weense stamkroeg te gaan eten.
Na een paar gezellige dagen Wenen, reden we richting Budapest. Het reizen naar het Oostblok was ons niet onbekend al hadden wij nooit een grens met de auto overschreven; een heel aparte ervaring.
De formaliteiten bij de grensovergang verliepen correct, doch uitermate traag. Zonder onze portie Forint verplicht te wisselen, omdat mijn man immers was uitgenodigd om een lezing te geven, stoomden we op naar Budapest. Ons bed was gereserveerd in het prachtige Hilton Hotel, de oude Fischer Bastei. Ik voelde mij net in Disneyland in dit schitterende hotel.
Voordat we bij het hotel kwamen… We zagen het liggen, daar aan de overkant van de rivier. Om er te komen was een ramp. Eenrichting verkeer, en al had ik een kaart, na drie keer dit hotel tamelijk van dichtbij gezien te hebben, besloten we een taxi aan te schieten. Snel gepiept, maar leg maar eens in het Hongaars uit dat wij willen dat hij voor ons uit zou gaan rijden naar ons hotel… Eerst dacht de taxichauffeur dat we gek waren, maar eindelijk drong het tot hem door dat het ons bittere ernst was. Bij het hotel moesten we natuurlijk afrekenen. Al hadden we geen Forint, de man was dolblij met, royaal omgerekend twee Duitse Marken.
Budapest, het oude deel Buda, werd al mondjesmaat gerestaureerd. De stad bestaat uit twee delen, gescheiden door de Donau, maar ik neem aan dat iedereen dat weet. Pest was nog erg vervallen. Hier bezochten we het indrukwekkende Joodse Kerkhof en tijdens het bankfestijn, bezocht ik musea, liep door straatjes en bekeek ik de winkels. Het Franz Lizst Museum was net gerestaureerd, een plaatje dit kleine stadskasteeltje. Hier bevonden zich tevens manuscripten van Bela Bartok. Ik liep hier met een vrouw van een andere spreker. Usance was, dat vrouwen van sprekers eveneens geïnviteerd werden.
Destijds wist je dat je gevolgd kon worden, maar daar trok ik mij niets van aan. Handel drijven zit niet in mijn bloed en drugs evenmin.
In het museum werden we door een aardige oudere vrouw aangesproken. Ze moest duidelijk iets kwijt. Ze wees naar de overal aanwezige camera’s en ze hield haar vingers op haar lippen. Ze leidde ons naar een hoek vanwaar de camera ons niet kon zien. Hier vertelde ze over haar leven onder het communisme. Ik zag dat ze van goede komaf was. Ze droeg nog een mooie ring, maar nu moest ze als suppoost proberen om een beetje bij te verdienen. Triest… We wilden haar een fooi geven, maar toen zij onze intentie begreep, schudde ze trots neen. We was al blij dat ze even Duits had kunnen spreken en dat ze haar hart had gelucht. Hoe slecht de bevolking het had, merkte ik tijdens een andere wandeling. Ik dacht een antiekzaakje ontdek te hebben. Het bleek het pandjeshuis te zijn. Binnen kon je artikelen kopen, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om een mooie ring aan te schaffen van iemand die deze misschien later hoopte terug te kunnen kopen. Ik was onthutst toen ik een vrouw zag, die net het restant van haar zilveren tafelmessen terugkreeg. De heften waren eraf gesmolten en ze kreeg een restje messen met een staafje ijzer terug. Als je tot zulke dingen komt om te kunnen overleven…
Wat een rot-systeem is dat communisme. Dat weten we nu maar al te goed. Iedereen was zogenaamd gelijk, maar het ontaarden in machtswellust, intimidatie en afpersing door een stelletje botte boeren, heeft met dit bedachte systeem er mooi voor gezorgd dat de welvaart in die landen ver te zoeken was. Nu doen ze zielig en moet het Westen bijspringen.
De keren dat ik met mijn echtgenoot mee mocht als hij een lezing ging houden, amuseerde ik mij altijd prima. In elke grote stad is wel een museum en verder is het altijd interessant om te kijken welke producten op de markt zijn.
Als muziekliefhebster, wilde ik eens kijken of ik bladmuziek kon kopen. Dit kostte daar een habbekrats. Bladmuziek kopen, al waren sommige opschriften in het Russisch, is nooit een probleem, want noten zijn en blijven noten. Ik kwam met stapels thuis. Af en toe voelde ik mij bezwaard dat ik uit een land, waar je nauwelijks iets kon krijgen, de mensen ook nog eens ging ontrieven, maar onze centjes waren natuurlijk welkom.
Ik zag dat Benneton de eerste zaak was die zich in Budapest had gevestigd! Van McDonald’s en andere vette hap nerinkjes, was nog geen spoor te bekennen. Later lazen we in de krant dat het Oostblok langzaam maar zeker werd afgegraasd door de fastfood en andere ketens. We maakten dat in Bulgarije eveneens mee en daar was een dikke 10 jaar later, nog steeds geen Benneton! Maar ik dwaal af.
In de winkelstraat zag ik een warenhuis. Prima om daar eens in te gaan. Ik wist niet wat ik zag: de hele voorraad lag blijkbaar in de etalage. Jaren ervoor was ik in Roemenië geweest en daar ervoer ik in een supermarkt, in het bijzonder op de voedselafdeling andere verschrikkingen, zoals glazen potten met geweckte groente, die nooit goed waren afgesloten. Hele dierentuinen plus interessante schimmels kon je dan gratis zien. Ik moet daar nog bijna van overgeven als ik dat weer in gedachte voor mij zie. Enfin, het warenhuis in Budapest had niet veel te bieden, hoewel ik een zijden blouse zag die niet duur was. Jammer dat ik niet keek of die in China of ergens in Siberië was gemaakt.
De lezing werd uitstekend ontvangen. Nu was ik dat zo langzamerhand wel gewend, bij ons is er vroeger ingeslagen dat: als je iets doet, je dat ook goed moet doen, of niet. Maar, toch altijd leuk om te horen dat men tevreden is.
Na de lezing hadden we nog een dag om Budapest te bekijken. We liepen op de Heldenplatz, waar we aangeschoten werden door een vriendelijke oudere man. Hij was wijnboer geweest en nu probeerde hij zijn schamele pensioen op te vijzelen door toeristen rond te leiden. We hadden het met hem te doen, en al snel liet hij ons zijn Budapest zien. Wij maakten zijn dag duidelijk goed.
Kaartlezen gaat mij meestal goed af. Ik had precies gevonden hoe we Budapest uit konden rijden. Helaas stond eenrichtingverkeer niet op de stadsplattegrond. We stopten aan de kant van de weg. Direct kwamen er twee behulpzame Hongaren op ons af om ons te helpen. Dolkomisch, ze kregen onderling ruzie over welke weg het beste was. Ja, en toen stelde eentje voor om een stuk met ons mee te rijden…
Ik ging maar achterin zitten, zodat hij het beter kon uitleggen en bovendien hield ik de man in het oog, mocht hij gekke dingen willen doen. Bleek niet nodig, maar hij bleef maar zitten. Eerst raakte hij zowat in de zevende hemel dat hij in een mooie dure auto (we hadden toen een Lancia coupé) mocht zitten, terwijl hij vroeg hoeveel deze bak wel gekost had. Daarna zei ik tegen mijn man “Ik vermoed dat hij tot Holland mee wil rijden!” Toen we een busstation zagen, vroeg mijn man of hij hier wilde uitstappen. Prima! De man kreeg een handje Forints van mijn man, waarop wij te horen kregen “Forint ist nicht gut!” Ja, ja, hij wilde Duitse marken hebben, maar wij wilden van ons Hongaarse geld af. Enfin, we begrepen dat ook hij weer een goede dag had, want we werden vrolijk uitgewuifd.
Nu werd het tijd om op te stomen naar Praag. We zouden eerst in Brno overnachten.
We kwamen bij de grens van Komaron aan. De Donau is daar de natuurlijke grens tussen Tsjechië en Hongarije. Hier maakten wij een staaltje van ambtenarij mee, dat ik mij nog tot in de details herinner.
Stoppen deden we maar, al zou ik het enig gevonden hebben om net als in een James Bondfilm de barrière stuk te rijden.
Een ventje met een belachelijk hoge pet op, had het hier blijkbaar voor het zeggen. Hij sommeerde een onderknuppel om met een spiegel onder de auto te kijken, want stel dat wij een Tsjech het land wilden uitsmokkelen door deze persoon zich de hete uitlaat te laten vastgehouden, dan kon hij scoren met grote triomfen: ik ving een buitenlander.
Maar goed, deze vlieger ging helaas voor hem niet op.
Hierna moesten wij onze beide paspoorten afgeven. Een ander mannetje verdween daarmee over de brug naar een kantoortje, terwijl hij ons erg achterdochtig aankeek. Neigingen om mijn tong naar hem uit te steken kon ik met moeite onderdrukken. Zielig eigenlijk, dit paranoïde gedrag. Het paspoort mannetje begon te bellen, terwijl hij ons bleef aanstaren. Ik keek gewoon terug en ik probeerde vriendelijk te blijven aangezien het gezegde over de vliegen en de honing mij wel bekend is. Hierna moesten de koffers open. Hiervoor stond op de brug een oude houten keukentafel. Ik moet zeggen dat ze zich wel aan de regels hielden, want zij pakten niets in hun vingers, maar met een potlood werd gewezen op de artikelen die wij uit de koffer moesten halen. Eerst kwam het kleine documenten koffertje aan de beurt. Buitenlandse kranten, dat mocht helemaal niet. Mijn man bleef stoïcijns. Elektronische rekenmachientjes. Weer zoiets fouts. Mijn man liet ze even zweten voordat hij een bommetje liet barsten. “Ik heb er nog 11 bij mij en dat zijn cadeautjes voor de directeur van de Centrale Bank in Praag.”
Hierop werden ze schichtig. Zij wilden blijkbaar geen gedonder krijgen als er hoge Omes begonnen te klagen. De man met de hoge pet had een soort houten kastje op zijn buik hangen en nu begreep ik waarvoor dit diende: Hij drukte op een knopje, waarop flux een schrijftabletje tevoorschijn kwam. Zeer ingenieus. Hierop kon hij dus staand schrijven. Wat hij schreef, weet ik tot op heden nog niet, maar we merkten wel dat de kerel als een blad aan een boom omdraaide. Helaas had hij voor het onderzoek van mijn koffer twee vrouwelijke beambten geronseld en toen die dames aankwamen, moesten ze natuurlijk iets te doen hebben. Ze droegen betonnen uniformen. Zelfs de kleur deed daaraan denken. Mijn koffer wilden ze bekijken. Nou, dat hebben ze geweten. Mijn elektrische krullers, haarföhn, kanten ondergoed, nachthemd en andere zaken, werden bewonderd of het de kroonjuwelen waren. Ik kreeg meelij met deze arme vrouwen. Tja, wat kon ik doen? Mijn krullers geven? Dan zag ik er uit als polletje piekhaar en dat was ook weer niet de bedoeling. Bovendien zouden ze dit waarschijnlijk toch niet mogen aannemen, zeker niet onder de strenge blik van het manvolk. Enfin, ik liet het uit mijn hoofd om ze werkelijk iets aan te bieden, want dat zou hun wantrouwen alleen maar groter maken.
Enfin, door al dat verwachtte grensoponthoud zat Praag er in een dag niet in. Bovendien was de weg erg slecht. Om ellende door in donker rijden te voorkomen had mijn man een hotel in Brno geboekt. Ik herinner mij de naam nog. Continental. Had in de verste verte niets met het InterConti te maken. Het hotel had in elk geval een typische Oostblok uitstraling. Een onderlaken op het bed dat zo klein was dat het er net op paste. En ik draai mij wel honderd keer per nacht om… Van het douche gordijn was nog net een reepje aan de bovenkant van twee centimeter over! Een hummig plastic badmatje, vast tapijt dat al jaren geen stofzuiger had gezien, een tv toestel zonder knoppen dat bovendien niet werkte. Ja, ja, grote luxe. Dit ging door voor een 5 sterren hotel. Ik vroeg me af of ze bedoelde dat je in de nacht vanuit het ongewassen venster maar 5 sterren kon zien.
De lift werd door een dikke dame bediend. Toen we daarin stonden zonder andere mensen, fluisterde zij ons op samenzweerderige toon toe: wollen sie tauschen? Mijn man, vaker in het Oostblok geweest, knikte beamend. God, wat gaat hij nu doen, dacht ik en ik zag me al opgepakt worden door de vreemdelingenpolitie. Mijn man maakte haar duidelijk dat hij geen geld bij zich droeg, maar straks, tijdens een volgende rit zou hij over de brug komen. Volgende keer lukte niet, want er kwamen andere lieden de lift binnen. Iedereen keek koel voor zich uit. Wij liepen het droeve stadje door. Niet te geloven zoveel ellende. De helft van de bevolking was stomdronken, stond te kotsen of keek wezenloos voor zich uit. De verfkwast bestond hier blijkbaar niet meer, want alles was verwaarloosd tot in de hoogste graad. We hadden het gauw gezien, want we voelden er niets voor om ondergekotst te worden en op een beroving zaten we ook niet te wachten. Tja, deze keer had de vrouw in de lift geluk… Ik wist niet wat ik zag. Ze zette de lift tussen twee etages stop, deed haar rok omhoog waar ze op haar schort/onderjurk een zak had, vol met geld. Mijn man begon over de koers te onderhandelen en toen ze het daarover eens waren geworden, stopte deze Tante Pollewop, zoals ik haar gedoopt had, de fel begeerde Dollars in haar schortzak, de rok ging weer naar beneden, Tante maakte een luchtsprongetje en ze zette de lift weer aan. Een dikke zoen ontbrak en toen we beneden aankwamen bekeek ze ons of we lucht waren. Ja, ja om te overleven in het Oostblok haalden de mensen rare capriolen uit.
Omdat het hotel gereserveerd was, hoorde daar een maaltijd bij. Hiervoor hadden we bonnetjes van kladblokpapier kwaliteit gekregen. Het voorgerecht kwam er aan. Ik zag een blad, waarop enkele onfrisse hapjes lagen, zo iets als van een feestje in het Westen een nacht na een partij nog heeft overleefd. Er lagen halve eieren, rolletjes asperges met ham en nog iets vaags op dat paté moest voorstellen. Toen de ober mij de schaal voor hield, bleek ik het helemaal fout te hebben begrepen. Ik mocht maar één ding kiezen. Koos voor het halve ei en mijn man nam de blikasperges. Het hoofdgerecht was gewoon niet te eten. We schoven dit weg. Mijn man vroeg of ze ook iets anders hadden. “Ja, u kunt een kaasschotel bestellen. Maar daarvoor moet u extra betalen.”
Daar hadden we geen bezwaar tegen.
Na even wachten kwam er een beeldig (voor Oostblok begrippen) opgemaakte schaal aan met stukjes kaas waartussen ludiek rolletjes salami lagen, opgeleukt door een toefje plastic peterselie.
We verorberden het hele plateau, natuurlijk alleen alles dat erop lag. Als ik het mij goed herinner kostte ons dat twaalf gulden. Voor ons een zeer redelijke prijs (wel ruim twintig jaar geleden hoor!) maar voor lokale begrippen, afzetterij. Zo, we konden er weer tegen.
Van het ontbijt herinner ik mij niets meer, maar dat kwam waarschijnlijk door de stress om door dit land te rijden met constant de vraag in mijn achterhoofd: stel dat de auto het niet meer doet?
We reden door troosteloze industriestadjes, waarvan ik mij afvroeg of hier überhaupt nog iets gemaakt kon worden. Tegen lunchtijd zag ik dikke slecht geklede vrouwen op de fiets met containers waarin drie metalen ronde bakjes zaten, naar de fabriek rijden. Van een kantine hadden hier dus nooit gehoord. Erg inefficiënt, want de tijd van dat dagelijkse ritje werd natuurlijk niet vergoed. Ik wist het: in het Oostblok was alles van iedereen en iedereen was gelijk ook nog. Nou daar heb ik nooit iets van gemerkt, ook niet jaren later, toen wij zelf twee jaar in een ex-communistisch land woonden.
Nadat we deze barrière genomen hadden, kwamen we tegen het eind van de middag in Praag aan. We konden niet bij het hotel komen, want het was officieel voetgangers gebied. “What the heck, we rijden gewoon door,” zei mijn echtgenoot. Voor het hotel stond een regiment Porsches en ander duur blik, duidelijk Maffia of gelijksoortige organisaties, die achter het grote geld aanzitten. Mijn man het hotel binnen: Ja de reservering was voor 5 dagen helemaal in orde. We hoefden geen rekenmachientje te slijten.
Nu wist ik dat je in Oostblok hotels destijds afgeluisterd kon worden, dus pasten wij in de slaapkamer op onze woorden. De kamer was redelijk, al vond ik de handdoeken van een kwaliteit waarmee ik onze honden zelfs niet zou willen afdrogen, maar goed, dit was couleur locale.
Het eten in het hotel was best redelijk. Na een goede nachtrust, liepen we de ontbijtruimte in. We werden vriendelijk verzocht of we een tafeltje wilden delen, omdat dat gemakkelijker was met het afruimen. Ook hiertegen hadden wij geen bezwaar. We raakten in gesprek met een aardige gezette Duitser die iets bij de Heidelberg papiergroep deed. Hij vertelde dat hij in zijn vrije tijd zong en dat we een voorstelling in de Opera absoluut niet mochten missen. “In dit hotel kan je alles regelen,” vertelde hij. Nou dat had ik al lang door. Hij sprak ook over restaurantjes. Ook daarover had ik mijn licht al laten schijnen. Ik wist dat U Maliru (bij de Schilder) en U Mecenace (bij de Mecenas) erg leuk waren.
“Toevallig ga ik daar vanavond eten, wilt U bij ons aan tafel bijschuiven? Mijn baas komt ook met zijn vrouw. Ik neem de receptioniste mee en dan hebben we wen gezellige tafel.”
“Graag,” lieten wij ons ontvallen.
We deden Praag te voet en toen het borreltijd was, dronken we een drankje aan de bar, waarbij we de lekkerste geroosterde amandelen kregen die we ooit geproefd hebben.
Hierna maakten wij ons op om naar het restaurantje te gaan.
Het werd een dolle avond. Tegen een uur of tien toen de andere gasten het lokaal verlieten, werd de deur afgesloten. De Duitser pakte een casette bandje uit zijn zak en stak dat in het klaarstaande spelertje. Uit de luidsprekers klonk de begeleiding en de man begon een liederen cyclus. Hij had een mooie stem. Ik herinner mij nog het lied Das war eine koestliche Zeit, dat met veel overgave en veel drank werd gezongen.
Aan ons tafeltje kwamen Tsjechen. Een man stelde zich voor als Jirji Kostelesky, filmmaker, tennisspeler en dichter. Hij begon, al begreep ik er geen woord van, in zijn moers taal gedichten voor te dragen. Zeer meeslepend. We kregen te horen dat hij meegedaan had met de film Amadeus. Maar dat was nog lang niet alles. We moesten mee om een afzakkertje te halen. Hiervoor werd speciaal der Gruene Frosch gebeld om open te zijn voor ons groepje. We daalden een lange keldertrap af. Hier stond heerlijke salami klaar en de wijn werd er bij mij bijna ingegoten. Dat heb ik de volgende dag geweten. God wat ben ik ziek geweest. Mijn man kon zich wat dat betreft, iets beter beheersen. Omdat hij al snel door had dat het bocht was, treuzelde hij tot in het waanzinnige met een glas. Goed toch leuk allemaal om dit mee te maken.
De volgende dag liepen we Praag weer door. Diverse malen kruiste Jirji ons pad. (Was hij van de geheime Dienst?) Zelfs toen wij in een Konditorei thee met taart bestelden, bleek dat hij hier ook naar binnen ging. Vreemd, vreemd. Maar goed. Gelukkig was ik tegen het eind van de dag weer hersteld en ik kon de kater nergens meer vinden. Nu op naar de Opera.
In het hotel kregen we te horen dat reserveren uitgesloten was. Helemaal uitverkocht. Ach, dat kan gebeuren, maar ik had een voorgevoel dat we wellicht een ticket van iemand die ziek was, konden overnemen. De Duitser vertelde dat hij op de zesde rij zou zitten, samen met de receptioniste, met wie hij andere dingen deed dan alleen maar inlichtingen vragen. Zij droeg o.a. een Swatch horloge, een geschenkje voor het voetjes warmen, nam ik aan.
We spraken af dat we zouden proberen om een plaats te kunnen bemachtigen. Goeie goed aan en lukt het niet, dan gaan we ergens een hapje eten.
Wij stonden voor een dichte kassa, maar ik was nu toch in het gebouw, dus leek het me leuk om even rond te lopen. Ik zag een ouvreuse, gekleed in lange zwarte rok met een witte blouse. Ik vroeg haar “Verkaufen Sie Karte?”
Ze fluisterde mij vanuit een mondhoek toe: “Legen sie Ihre Mantel ab, und kommen Sie zu mir.”
Ik zal dat zinnetje nooit vergeten.
“Bingo,” zei ik tegen mijn echtgenoot, die nog twijfels had. We stonden te schilderen schilderen tot de derde bel ging. Ik had het toch even niet, maar ik zag dat de dame haar rokken hoog optilde om de trap op te kunnen rennen. Ze opende de deur van een theaterzitplaats, naast de presidentiële loge en ze vroeg 10 DM. Dit was boffen. Een ticket kregen we uiteraard niet. We zaten prinsheerlijk in de communistische loge. Ze had natuurlijk gekeken of hoge partij bonzen hier zaten en zo niet, dan verkocht ze de plaatsen voor eigen gewin. Geweldig.
Nu even onze nieuw gemaakte vrienden bekijken. Ik zag ze op de zesde rij zitten. Ik seinde ze met mijn ogen, door zeer nadrukkelijk te kijken, en warempel mijn blikken troffen doel. Ze wisten niet hoe ze het hadden. Stomverbaasd keken ze naar ons. Hierna was het natuurlijk vrolijk wuiven geblazen. “Hoe is ze dat gelukt,” hoorde ik hen denken.
In de opera zag ik heel apart volk. Een jongeman gekleed een nachtblauwe blazer vol met pailletten. Vast eentje die het met zijn soortgenoten deed. De kerel had iets gladjes over zich en hij vond zichzelf beeldschoon. Omdat er niets te consumeren was, liepen we door de wandelgangen. Ik zag een klein smal vertrek: de rookkamer. Prachtig! Glazen deuren dicht en maar paffen. De nicotineverslaafden stonden rondom een enorme antieke vaas om de as in te mikken. Helaas had ik toen nog geen kleine digitale camera, eenvoudig omdat deze nog moesten worden uitgevonden. Maar gelukkig is dit beeld nog steeds op mijn netvlies terug te halen.
Tja, hierna gingen we nog verscheidene avonden met het stel Tsjechen en twee Duitsers op stap. Een gelegenheid, typisch Praags was een bierhalle. We zouden daar ook de specialiteit eten. Ik keek mijn ogen uit. Hier geen posch publiek, maar de gewone man, die zich bezweet van zijn werk, slecht gekleed, tegoed deed aan de pivo (bier) en de bierkäse. Een van de afgrijselijkste gerechten die ik ooit voor ogen kreeg. Vis met kaas, waarover bier werd gegoten. Ik eet nog liever andouilette. Maar goed, zoiets loop je gewoonlijk niet binnen.
De Duitsers moeten wel gedacht hebben: hoe zijn deze mensen hier gekomen. Ze probeerden ons uit te horen. Moesten ze het resultaat aan Jirji vertellen? In ieder geval zag ik in de hal van het hotel een grote ordner met folders van de meest uiteenlopende luxe producten liggen. Hier werd geregeld en geritseld bij het leven. Volgens mijn man werd dit oogluikend toegestaan door de commies, die hiervan natuurlijk het nodige opstreken. Wel spannend allemaal en af en toe voelde ik mij alsof ik degene was die in een film zoals From Russia with love, meespeelde. Ik had een tipje kunnen oplichten van de Oostblok sluier, waar meerdere circuits aan de macht waren.
De andere avonden bleken eveneens zeer ongewoon te verlopen. In het restaurant U Mecenace, werden we gevraagd of wij er geen bezwaar tegen hadden om een tafel te delen. Leek ons best spannend om te zien met welke mensen we de prak zouden verorberen. Dit bleek een zeer interessant echtpaar. Hij, een keurige oudere Duitser met von in zijn naam, had in Praag tijdens de tweede wereldoorlog gezeten. Hij liet zijn jongere vrouw zien waar hij allemaal geweest was. Een aardige manier om je oude dag te slijten. We zaten in een chambre separée. Beeldig ingericht, al oogde het nu erg mottig. Daar beide heren in het bankwezen zaten, kwam de conversatie vlot op gang. Wij hebben sinds dien niets meer tegen tablesharing!
Ik ben gek op de schilder Gustav Klimt. In Praag bewonderde ik enkele van zijn werken. Ik kon er met mijn neus bovenop staan, want er hing nog geen glas voor. Het prachtige schilderij van de vrouw met de roos, compleet in de originele met bladgoud bewerkte lijst heb ik lange tijd bewonderd. De lijst was duidelijk aan restauratie toe. Destijds kon ik nog een Klimt kopen voor 750.000 Dollar. Maar goed, dat had ik niet in mijn knip, dus ging het feest niet door. Ik kocht op een latere reis in het Weense kunsthistorische museum, schitterende posterformaat reproducties. Een passe-partout en een mooie lijst doen wonderen en deze sierden onze woonkamer toen wij enkele jaren in Bulgarije woonden.
Winkelen, was ook een hele belevenis. Nadat we alle highlights gezien hadden, bleken we nog een aardige hoeveelheid geld na het verplichtte wisselen over te hebben. De diners werden ons aangeboden en tussen de middag at ik een klein hapje, soms ook in het hotel. Toen we weer eens voor een muziekwinkel stonden, gingen we naar binnen. Het was er stampvol. Maar, wat deden de mensen: kijken en niet kopen. Ik werd er stil van. De eigenaar verwachtte handel toen hij goedgeklede buitenlanders zag. Hij vroeg of wij ergens interesse in hadden. Nu speelde onze zoon trompet. We zagen twee kornetten hangen. Toen we de prijs hoorden, dachten we “meteen doen”. Grote commotie in de winkel toen wij het ding kochten, zonder daar een noot op te kunnen spelen. De mensen dachten werkelijk dat we stapel gek waren of zo rijk als een oliesjeik. Ik zal die gezichten nooit vergeten.
We moesten weer naar huis.
De grensovergang naar Duitsland was best spooky.
Overal prikkeldraad en we moesten een stuk niemandsland van zeker twee kilometer doorrijden tot aan het volgende grensstation. In uniform geklede pubers stonden dreigend te doen met een in mijn ogen veel te groot geweer. Enfin, daar verdienden ze hun broodje mee. Ik krijg altijd de neiging om gekke dingen te zeggen, zoals zouden ze daarmee op konijntjes jagen? Mijn man siste dat ik mij gedeisd moest houden. Quasi serieus liet ik mij hun absurde gedrag welgevallen. Papiertjes invullen was beslist een hobby van dit soort ambtenaren. Wat doen ze in Godsnaam met al dat papier? Werd er met Pasen een vreugdevuur van gestookt? Was dit werkverschaffing? Bergen ze dat ook op? Enfin, je moest het geld dat je overhad, tegen een belabberde koers officieel wisselen. Ja, ik moet zeggen dat communisten wat dat betreft super commercieel te werk gingen.
Deze horde verliep gelukkig prima, al had ik de koffer waarin de trompet inzat, oud proberen te maken door hem over de vieze grond te schuren. Alle moeite bleek voor niets. Mijn stapel bladmuziek zagen ze niet als verdacht materiaal.
Achteraf denk ik nog vaak aan de köstliche Zeit die we in Praag hebben doorgebracht.