Boos schoof ik de mij vriendelijk toegeschoven folder opzij. ‘Ik pieker er niet over.’ ‘Marie, je bent nu bijna 7 jaar alleen. Ga eens op reis. Deze cruise is heus niet alleen om een vent op te pikken.’ ‘Sorry, ik weet dat jij het goed meent Annette, maar ik reis niet graag in mijn eentje.’ ‘Onzin, dit is speciaal voor singles.’ ‘Dat is het nu juist, dan is het zo duidelijk…’ ‘Zal ik bellen Marie?’ ‘Als je het maar laat. Kom ik ga maar eens.’ Ik draaide mij van Annette af. Thuis zag ik dat Annette de folder toch stiekem in mijn tas had gestopt. Mijn eerste impuls was om deze te verscheuren. Te dik om in een keer doormidden te krijgen bladerde ik door tot ik een schitterende foto van Amalfi zag. Wat zou ik graag… Ik begon te twijfelen, zocht het nummer van de rederij en belde om van het gezeur van Annette af te zijn. Er waren nog maar een paar hutten vrij en ik liet mij door de gehaaide verkoper ompraten.
‘Welkom aan boord mevrouw, wilt u mij volgen? Ik ben uw steward en ik breng uw koffer even naar uw hut. U boft, want dit was de laatste met een eigen balkon en ook aan de goede kant.’ Ik keek om mij heen. Geen kleine kinderen. Oudere mensen zoals ik, maar ook een groep giechelende meiden van net twintig, duidelijk op jacht. Ik dacht terug aan de tijd dat ik ook zo was. Dolle pret met mijn vriendinnen op de trektocht door Mongolië. Helemaal smoor werd ik op een lange jongen uit Boston, Alex Burton. Zoals dat gaat, verloren wij elkaar uit het oog. Enkele jaren na deze reis trouwde ik met mijn klasgenoot Harm. We hadden het goed totdat hij door die stomme kanker overleed. De steward opende de deur van mijn hut. Mijn oog viel op het bordje fruit en een kaartje van de rederij. ‘Alles naar wens mevrouw?’ Ik knikte, las het naamplaatje op de borstzak van zijn uniform en zei: ‘Dank je Paulo.’ Ik plofte neer op het bed, bekeek de hut en trok de koffer naar mij toe. Mijn telefoontje piepte. Annette stond op het schermpje. ‘Marie, ben je al aan boord? Heb je een mooie hut?’ ‘Annette, je had gelijk. Een prachtig schip, ik zit in een hut met balkon. Ik voel me een prinses. Even uitpakken, want zo meteen begint de cocktail.’ ‘Geniet ervan!’ Annette bedoelde het zo goed. Met een glimlach om mijn lippen stond ik op en opende mijn koffer. Voor de spiegel hield ik een paar nieuwe jurken op. Ik koos een lichtblauwe met een diepe V-hals. Na een borstel door mijn geverfde blonde haar en een kritische blik op mijn make-up was ik klaar voor de cocktail. Aan het getril te voelen, draaiden de motoren al. Op het dek bekeek ik mijn medepassagiers, blijkbaar was het schip niet volledig geboekt, of was niet iedereen aanwezig. Ik pakte een drankje, hoorde de korte toespraak van een van de officieren aan en liep naar de reling om naar het afmeren te kijken. De Clipper mocht nog geen zeilen hijsen in de haven. Meer mensen bogen zich over de reling. Civitavecchia werd al kleiner. Even buiten de haven was het frisser. Ik liep naar mijn hut om een omslagdoek te halen. Gewend aan het licht, zag ik de man in de donkere gang niet. Ik botste tegen hem op. ‘Sorry,’ hoorde ik met een bekakt Bostons accent. Die stem… Verbaasd keek ik de man aan. ‘Alex? Alex Burton?’ De man draaide zich om. ‘That was my brother.’ ‘Oh… I knew him.’ ‘He died a few years ago.’ ‘Sorry to hear that… met him in Mongolia.’ Hij knikte en liep weg. Dezelfde stem, net zo lang. Grijs haar. Hij zou over de 50 moeten zijn. Dat ik uitgerekend Alex’ broer hier tegen het lijf was gelopen. Mijn hart maakte een gek sprongetje. Met de pashmina stevig om mijn schouders liep ik naar de reling en keek naar de kleiner wordende lichtjes. De scheepsbel kondigde aan dat er gegeten kon worden. De tafelschikking was vrij, maar ik had gelezen dat de passagiers konden kiezen of ze een tafel wilden delen, waarvoor ik diverse talen had aangekruist. ‘Ah, u bent de mevrouw die ik aan elke tafel kan zetten,’ begon de maître d’. ‘Hebt u voorkeur? Engels, Duits, Frans… zegt u het maar.’ Ik zag de Amerikaan, keurig in wit linnen blazer naar mij knikken. ‘Zo, ik zie dat u al met iemand hebt kennis gemaakt. Ik zet u met mijnheer Burton aan de Engelse tafel.’ Voordat ik iets kon zeggen, zat de broer van Alex al naast mij. Hij zei niet veel. De man aan mijn andere kant begon een gesprek, waarbij hij regelmatig in mijn blote arm kneep. De dikke, kalende weduwnaar zag wel iets in mij. Na de maaltijd hoorde ik het orkestje al dansmuziek spelen. De dikkerd sloeg zijn arm bezitterig om mij heen. Ik haalde die arm weg. Hij keek beledig en vroeg sissend waarom ik geboekt had als ik geen zin in seks had. Net toen ik er veel voor voelde om hem een klap in zijn gezicht te geven, liet de broer van Alex hem weten mij met rust te laten. Ik knikte hem dankbaar toe en liep naar mijn hut terwijl de tranen over mijn wangen liepen. Ik snoof en kreeg plotseling een tissue aangereikt. Verrast draaide ik mij om en keek in het droeve gezicht van Alex’ broer. We bleken een hut naast elkaar te hebben. Hij ging zonder een woord te zeggen zijn hut in. Nadat ik mijn gezicht met water had gedept, liep ik het balkon op. Met mijn ellebogen steunend op de reling zag ik dat ik het voorbeeld van mijn buurman had gevolgd. ‘Het spijt me dat een landgenoot van mij jou lastig viel,’ begon hij. ‘Eigenlijk wilde ik deze reis helemaal niet maken,’ antwoordde ik. Voor ik het wist, vertelde ik hem over de dood van Harm en de folder die Annette mij had opgedrongen. Hij lachte schamper en vertelde dat ook hij zijn vrouw had verloren. Met: ‘Welcome to the club,’ draaide hij zich om en liep zijn hut in. Bij het ontbijt zag ik dat de geile dikkerd zich op een andere passagiere had gestort. Meerdere stelletjes hadden zich al gevormd. Zaten ze zo omhoog met hun sekshormonen? Alex broer, ik wist zijn voornaam nog niet, was nergens te bekennen. Ik trok me in een hoekje met een boekje terug en genoot van het zachte deinen van het schip. Al gauw klonk de gong voor de lunch. Ik laadde een bord op en wilde dit meenemen naar mijn hut. ‘Ik had hetzelfde idee,’ hoorde ik achter mij. Het was de Amerikaan weer. ‘Op de voorplecht is het rustig. Ik heb daar een ligstoel neergezet. Ga daar maar op liggen, ik kom zo met een bord en zoek een tweede stoel.’ Ik knikte en liep als een automaat naar het voordek. ‘Mevrouw wat wilt u drinken?’ vroeg een van de bedienden. ‘Een glas witte wijn graag.’ ‘U gaat daar met mijnheer Burton zitten?’ Ik knikte. De man verdween en hij kwam even later met twee glazen witte wijn aanzetten. Met een samenzweerderig gezicht, deed hij een paneel open en pakte daar een ligstoel uit. Ik vond de situatie komisch. ‘Als je lacht zie je er veel beter uit,’ zei de broer van Alex met een vol bord in zijn hand. Ik stond met mijn mond vol tanden. Talloze scenario ‘s vlogen door mijn hoofd, zoals: stel dat ik toch verder zou zijn gegaan met Alex, maar dan was ik nu ook alleen. ‘Sorry, dat ik mij nog niet heb voorgesteld. Ik ben David. Dit is beter dan die drukte, vind je ook niet?’ ‘Ja, even kreeg ik de indruk dat dit een seksboot was, maar gelukkig denk jij daar ook anders over.’ Hij keek mij onderzoekend aan en moest toen lachen. De woorden dat ook hij er zo knapper uitzag slikte ik in. ‘Vanmiddag excursie. Ga jij ook?’ ‘Natuurlijk, Amalfi wil ik voor geen goud missen. Het wordt klimmen geblazen, maar dat kan ik gelukkig nog.’ ‘Als we een taxi nemen, kunnen we langer van het uitzicht genieten en dan zitten we niet met die andere lui opgescheept.’ Ik knikte alleen maar. Na de lunch liepen we samen naar onze hutten. ‘Redt je het in 10 minuten? Ik klop wel.’ Weer knikte ik. Snel trok ik mijn uitgelopen schoenen aan, pakte een rugzakje en stopte mijn fototoestel bij mijn papieren. Mijn gezicht was al tegen de zon ingesmeerd. Toen ik een petje opzette hoorde ik zijn klopje. Hij knikte goedkeurend. Samen stonden we in de rij om met een reddingsboot naar de kust gebracht te worden. De bussen stonden al klaar. David zwaaide naar een taxi. ‘Kom, deze is voor ons, ik heb die besteld.’ In de kleine taxi zaten we dicht tegen elkaar. Ik ontdooide een beetje en begon het gevoel om tegen een man aan te leunen weer erg prettig te vinden. In de nauwe straatjes moest de taxi zich nog smaller maken. Toen de taxi niet verder kon vroeg David in rap Italiaans aan de taxichauffeur om ons twee uur later weer op te halen. ‘Kom, nu gaan we echt klimmen, maar jij hebt daarvoor prima schoenen. Ik moet niets van opgetutte vrouwen hebben die zelfs tijdens een excursie op hoge hakken lopen.’ Zo dat wist ik dan, maar verder sprak David niet veel. Op het hoogste punt keek hij strak voor zich uit; hij leek mij vergeten te zijn. ‘Je was hier vast eerder,’ begon ik aarzelend. ‘Ja, met de grote liefde van mijn leven… nu…’ hij zuchtte. ‘We moeten proberen verder te gaan. Voor mij is het bijna zeven jaar geleden… alleen is ook niet alles.’ Hij slikte iets weg. ‘Wil je een espresso? Hier is een tentje…’ Tijdens de afdaling zwikte ik door mijn enkel. Bezorgd inspecteerde David mijn voet. ‘Het is niets gelukkig.’ Na de espresso zaten we stil in de taxi. Ik voelde mij verward met deze zwijgzame David. Eenmaal aan boord gaf hij mij een vriendschappelijke kus. ‘Fijn dat je bij mij was.’ De gong voor het avondeten onderbrak mijn gedachten. Snel verkleedde ik mij in een mooie zomerjurk. Ik spoot een vleugje parfum op en liep naar de eetzaal. David stond mij al op te wachten. ‘Ik heb een tafeltje voor ons tweeën georganiseerd. Is dat goed?’ ‘Prima, dan ben ik die opdringerige boer tenminste kwijt.’ ‘Ik hoop dat jij mij niet opdringerig vindt.’ Ik legde spontaan mijn hand op zijn arm. De bediende haalde een fles wijn tevoorschijn en keek mij vragend aan. Ik las het etiket en haalde mijn wenkbrauwen op. ‘Dit is een topwijn.’ ‘Leuk dat je daarvan verstand hebt.’ We aten zwijgend, beiden bezig om onze emoties op een rijtje te zetten. Na de maaltijd liepen we het dek op waar de zeilen onder het spelen van het Columbus lied werden gehesen. Na het aangeboden glas Grappa zuchtte ik diep. Ook David zuchtte. ‘Het leven is zo kort,’ hoorde ik hem brommen. Ik rilde en hij sloeg een arm om mijn schouder. Ik leunde tegen hem aan. We keken naar de sterren en ik voelde mij even volmaakt gelukkig. Dat werd wreed verstoort door mijn snerpende mobieltje. ‘En, heb je er al eentje?’ hoorde ik Annette gillen. Boos zette ik het toestel uit. David keek mij aan. ‘Dat was de vriendin die mij deze reis wilde laten maken.’ Hij keek geamuseerd. Ik bloosde en hoopte dat hij dit niet kon zien. We voelden ons plotseling ongemakkelijk. Als een van de laatste mensen zochten we onze hut op. ‘Marie…ik.. eh,’ ‘Ja?’ ‘Nee, laat maar.’ Teleurgesteld ging ik mijn hut in. Ik liep naar het balkon. David stond daar ook. Ik stak mijn hand naar hem uit. Hij keek mij aan en vroeg: ‘Mag ik?’ Ik knikte en liep naar de deur. Hij kwam vlug binnen. ‘Over een paar dagen…’ begon hij. ‘Ik weet het. Ik…’ Hij kuste mij en ik kuste hem terug. Plotseling voelde ik mij weer 18. David liet mij los en zei zacht: ‘Wil je het echt?’ Ik knikte en maakte de knoopjes van zijn overhemd los. Het licht was niet aan, maar de maan scheen door de balkondeur. Mijn rimpels, dacht ik. Ik zag zijn grijze borsthaar. Voorzichtig ging ik liggen en merkte dat Davids botjes ook niet meer zo flexibel waren. ‘Moet je niets…’ ‘Nee, ik ben al jaren in de overgang.’ Zonder een condoom gleed hij in mij. Ik klemde mij aan hem vast. Hoe anders was dit dan met Harm. Alsof hij mij aan iemand anders voelde denken, verslapte zijn erectie. ‘Geeft niets,’ mompelde ik. Hij rolde van mij af en begon mij te masseren. Ik hapte naar adem en ik kwam kronkelend klaar. Ik voelde zijn erectie en dit keer kwam een stormram in mij. We kwamen samen klaar. Niet slecht voor oudjes dacht ik. David stond op. ‘Je kunt blijven,’ begon ik. ‘Meen je dat?’ Ik knikte en keek naar zijn blote billen die naar de badkamer gingen. Uit de hut naast mij kwam gehijg en gesteun. David kroop in mijn bed. In de badkamer bekeek ik mijzelf. Hangborsten, een onderkin en een buikje… Snel waste ik mij. Davids ogen vielen al bijna dicht. Hij sloeg een arm om mij heen en zei: ‘Meisje toch, ik geloof dat ik verliefd op jou ben geworden.’ Ik gaf hem een dikke kus.
‘Jeetje bijna 10 uur,’ riep ik toen ik op mijn reiswekkertje keek. David geeuwde. ‘Goeden morgen schat.’ Zijn woorden klonken als muziek in mijn oren. Ik ging half op hem liggen en voelde dat hij niet van steen was. Hij keek licht gegeneerd. ‘Ik bewaar mijn kracht liever voor vanavond.’ ‘Prima, het bed is breed genoeg. Wat gaan we vandaag doen?’ ‘Ik wil jou erg goed leren kennen. We kunnen ook praten tijdens de excursie naar Sicilië.’
Na het ontbijt zag ik dat mijn steward Davids spullen al naar mijn hut had gebracht. Ik voelde een lichte gêne, al zou Paulo dit vast vaker hebben gedaan. Hoe zouden de andere passagiers naar ons kijken? Zou onze liefde er vanaf stralen? Was dit liefde of had ik mij laten gaan door de werking van mijn hormonen? Ik wist het niet zeker. Wel realiseerde ik mij dat ik verder moest. Ook David kende verdriet en met blijven treuren kreeg je toch niemand terug. Eerlijk gezegd had Alex mijn hart meer doen kloppen dan mijn degelijke Harm. Deze nacht kon niemand mij afnemen. Hoe verder? Alleen een paar tamelijk wilde nachten op de boot? Blijkbaar zat David hier ook mee. Leuke normale kerels waren er niet veel meer als je net boven de vijftig was. We schoven de praktische kant van deze nieuwe situatie voor ons uit. Op Sicilië genoten we hand in hand van de mooie oude stadjes. Ik zou wel zien, want plannen pakten in de praktijk toch meestal anders uit.
Dat ik op mijn 52ste op straat zou komen te staan… Ik nam aan dat men mij wel waardeerde bij Login’s Computer Specialists. Helaas vond de directie mij te duur. Zij namen twee jonge knullen aan die nog weinig eisen hadden. Voor mij was dat geen ramp, zeker niet omdat ik een mooie handdruk meekreeg en bovendien was ik single. Ik rolde min of meer toevallig in het computervak. Wat begon als een aardigheidje en toen ik merkte dat ik er leuke dingen mee kon doen, werd het een passie. Met Max, de baas van Login kon ik het uitstekend vinden. Het bedrijf groeide geweldig omdat onze verschillende capaciteiten elkaar prima aanvulden. Het werken daar was voor mij een feest want eigen ideeën ontwikkelen was een jongensdroom geweest. Paul kwam erbij, een uitstekende financier, maar de lol ging er een beetje van af. Paul lag mij niet zo. Ik vond hem koel en berekenend, maar Max rook de macht die Login door Pauls financiële strategie kreeg en hij genoot daarvan. Paul merkte donders goed dat mijn enthousiasme aan het tanen was. Ik kreeg te horen dat er meer van mij verwacht werd, maar het lag niet in mijn aard om achter het grote geld aan te gaan. Misschien kwam dat door mijn opvoeding, want rijk worden als doel zat niet in mijn pakket. Max bood mij een afscheidsfeestje aan. De verplichte cadeaus, een Rolex van de directie en een Mont Blanc pen van de medewerkers, lagen te pronk op de cadeautafel. Login had de partij laten cateren in de tuin van het Amsterdamse grachtenpand waar het kantoor gevestigd was. De algemene waardering deed deugd. Toch was ik behoorlijk geschokt dat ze mij eruit gewerkt hadden. De jonge knullen die mijn plaats moesten opvullen zagen er zeer kneedbaar uit. Zij zouden zeker voor het grote geld gaan en dat had Paul haarfijn aangevoeld. Ik feliciteerde hem met zijn nieuwste aanwinst slaafjes, waar na hij een beetje schaapachtig lachte. Prima om afscheid te nemen en de verstandhouding zo goed mogelijk te houden, want ruzie heb ik altijd onnodige tijdverspilling gevonden. Nadat ik zowat met iedereen had gesproken, kwam Merel naar me toe. Zij was een van de weinige vrouwen die de gave bezat om creatief met computers te werken. We stonden met een glas uitstekende rode wijn in de hand en bekeken de consumerende meute, toen ze mij vroeg: ‘Zeg Chris, nu je de poet binnen hebt, wat ga je verder doen?’ Ik pakte haar hand en zei: ‘Een grote reis maken.’ ‘Mag ik mee?’ Ze leunde tegen mij aan en ik wierp een speelse blik in haar decolleté met haar perfecte borsten. Voordat ik kon antwoorden, pikte Paul haar van me af.
Op weg maar huis, bleef die vraag wat ik zou gaan doen door mijn hoofd. Niet alleen de vraag, maar ook Merel. Ik kon me nu wel voor mijn kop slaan, dat ik nooit iets met haar was begonnen, want ze was erg aantrekkelijk met haar 38 jaar en, voor zover ik wist, had ze geen skeletten in haar kast. Waarschijnlijk zag ze in mij toch maar een ouwe zak. Was ik dat ook? Ik parkeerde mijn Porsche en ging mijn woning in. Eenmaal in de badkamer keek ik eens goed in de spiegel en herhaalde de vraag: wat ga ik doen. Een slanke saaie vent staarde mij aan. Ik zag er niet slecht uit. Mijn donkerblonde haardos was nog vol. Ik was niet te mager en niet te dik, niet te lang, maar ook niet te klein. Kortom, ik zag eruit als een gemiddeld mannetje. Mijn paspoort was nog drie jaar geldig, dus kon ik morgen vertrekken. De vraag waarheen verdween snel toen ik achter de computer kroop. Vind je weg maar eens in de reisjungle. Het barstte van de sites met aantrekkelijke aanbiedingen. Ik kende ontzettend veel landen, maar om van plaatselijke musea of cultuur tijdens een zakenreis te genieten was er nooit van gekomen. Azië was erg in maar al dat Zen gedoe trok me niet. Verder surfend kwam ik op Brazilië. Ik bezocht de binnenlanden van dat land toen ik daar met mijn ouders woonde, maar Ipanema en de stranden van Copacabana kende ik nog niet. Om een paar dagen lekker uit te rusten en in zee te zwemmen leek me een goed begin. Een avontuur, zoals de Amazone afvaren zag ik ook wel zitten. De beslissing om het eerste beschikbare vliegbiljet Rio te nemen en alles op zijn beloop te laten, was gauw genomen. Ik pakte mijn lievelingskoffer, een middelmaat zwarte Samsonite. Op het vliegveld kocht ik nog gauw een fles J&B, terwijl de gedachte my best friend Jack Daniels door mijn hoofd spookte. Die geconditioneerde reflexen bleef ik houden. Gelukkig had ik geen drankprobleem, ook nooit gehad, terwijl ik met mijn vader tijdens zijn veldwerk toch aardig wat verstouwd had. De controle ging super vlot en tijdens het wachten op boarding vlogen mijn gedachten terug naar mijn jeugd. Ik was een product van ervaring en opvoeding en en deze waren niet bepaald conventioneel geweest. Door het nomadenleven van mijn ouders had ik heel wat van de wereld gezien. Shell stuurde mijn vader naar verschillende landen en zoals dat in die tijd gebruikelijk was, ging mijn moeder met de kinders mee. Omdat ik gemakkelijk leerde werd ik nooit naar een internationale school gestuurd. Toevallig bleken zowel de plaatselijke scholen, als de Shell scholen in alle gebieden waar we woonden prima. Ik maakte lokale vriendjes, leerde de cultuur van het land goed kennen en bovendien scheelde het mijn vader een aardig bedrag. Veel vriendjes had ik niet nodig. Met een groep kon ik aardig meedoen, maar gedurende de vakantie, waarin iedereen zowat weg was, miste ik ze niet. De beste herinneringen had ik aan Zuid Amerika, waar ik met lokale jongens in de weekends de rimboe in trok. Overleven zat deze kereltjes in het bloed. Ik leerde het gedrag van dieren kennen, wist welke planten je kon eten en wat giftig was. Zij konden met pijl en boog plus blaaspijpjes prima uit de voeten. Eerst moesten ze lachen om mijn onhandigheid, maar na de nodige oefening, kon ik ook goed met deze eenvoudige attributen overweg. Een van hen, Manuel, zou ik misschien nog wel herkennen. Hij was op een van onze excursies door een jaguar aangevallen en hij had daar aan een lelijk litteken op zijn rechterwang overgehouden. Het beest was door een groepje mannen neergeschoten. Iedereen dacht dat hij het loodje had gelegd, maar in een reflex haalde hij met zijn poot uit. Manuel, die er vlakbij stond, kreeg een lelijke haal over zijn gezicht. Het grote voordeel van dit afwisselend internationale leven was, dat ik me vloeiend in 7 talen kon uitdrukken. Met mijn brede interesse had ik geen keuze kunnen maken binnen het universitaire standaardstudiepakket. Olieboer worden, zoals mijn vader, wilde ik niet. Ik had gezien met welke problemen hij te maken had wanneer de plaatselijke bevolking dwars lag. Met zijn dominante persoonlijkheid kreeg hij altijd zijn zin. Al merkte ik dat ik veel van hem had; ik miste zijn natuurlijke gezag. Mijn vader vond het niet nodig om op te vallen en ik wist niet beter of dat hoorde zo. Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg was zijn motto. Wij woonden lang niet altijd in de bewoonde wereld: olie wordt meestal niet midden in een stad opgeboord. Het was vaak rimboewerk. Ik was niet anders gewend en er waren meer Shell kinderen die zich overal konden aanpassen. Meestal ging ik tijdens de schoolvakanties met mijn vader mee als hij ergens op deze aardbol bezig was om een project op te zetten. Het gaf het leven een avontuurlijke draai en de wilde natuur trok me wel aan. Pa had altijd een pistool bij zich. Hij kon feilloos schieten en toen het een keer op muiten leek uit te draaien, schoot hij een pink van een van de oproerkraaiers af. Het was meteen over en natuurlijk deed dit verhaal overal de ronde. Ik denk dat mijn vader ook een uitstekende generaal geweest zou zijn. Hij bulderde nooit want dat was door zijn natuurlijke overwicht niet nodig. Als een klus geklaard was, werd dat gevierd en dit betekende dat er door de hele ploeg stevig gedronken werd. Ik vond het best spannend om als puber voor vol te worden aangezien. In Siberië ging ik met mijn vader mee om het leggen van een pijpleiding en het aanslaan van een put te superviseren. Russen kunnen drinken! De stemming zat er dan goed in. Als het werk erop zat, leerde mijn vader mij schieten. Hoe meer vaardigheden je hebt, hoe beter zei hij altijd, want je weet nooit of je dat nog eens nodig hebt. Paardrijden leerde ik ook van hem. Hij wist wat eetbare planten waren en waarmee je dorst kon lessen. Spelenderwijs kreeg ik heel wat praktische overlevingstechnieken onder de knie. Ik schrok op toen mijn vlucht werd omgeroepen. Snel pakte ik mijn koffer van de band die aardig had geleden door het gooi en smijtwerk van het grondpersoneel. Ik dacht er verder niet over na en bestelde een taxi. De chauffeur dacht mij te kunnen plukken, maar hield zich aan de afspraak toen ik in vloeiend Portugees vroeg om mij naar een eenvoudig schoon hotel te brengen. Zijn vraag om gids te spelen wimpelde ik af. Alfonso zag ik op zijn naamplaatje. De kamer viel niet tegen. Dit kostte een habbekrats. Al die dure hotels had ik wel gezien en ik genoot ervan om de geur van het land weer op te snuiven. Na een korte douche maakte ik mijn koffer open. Ik floot en vloekte. Dit was mijn koffer niet. Stom dat ik er geen aandacht aan had besteed toen ik hem van de band trok. In deze buurt waren geen winkels. Gelukkig had ik mijn kleine fototoestel niet in de koffer gedaan. Nieuwsgierig bekeek ik de inhoud om te kunnen ontdekken of deze koffer wellicht van een Braziliaan was. Ik kon geen naam of telefoonnummer ontdekken. Ik wilde de stapel goedkope kleding terugleggen toen ik zag dat de koffer een dubbele bodem had. Een map trok mijn aandacht en ik kon het niet laten om deze door te lezen. Net had ik mij op het bed laten zakken toen een kogel langs mij heen vloog. Van schrik liet ik de map met formules voor schone kernenergie vallen, stopte de kleren automatisch terug in de koffer en sloot deze. Even later werd ruw op de deur geklopt. Een stel ongure kerels keken mij woedend aan. Een van hen wees naar de koffer, zuchtte gerustgesteld toen hij zag dat deze dicht was, griste hem van het bed en rende de trap af. Het leek mij geen goed idee om hier te blijven. Op mijn knieën zocht ik de map en wist dat ik geheime en zeer waardevolle informatie had. Gek, mijn vader had zich ook op deze nieuwe methode van Cold Fusion gestort. Bij de balie vertelde ik dat ik de verkeerde koffer had en dat ik naar het vliegveld moest. Het duurde even voordat de taxi kwam. In het vliegveld kopieerde ik de documenten, zond deze naar mijn vader en legde de originelen in een kluis. Bij de afdeling verloren bagage zag ik mijn koffer al staan. Een verveelde ambtenaar zat net aan de koffie. Langzaam slurpte hij deze en negeerde mij volkomen. Ik had er genoeg van, sprong over de balie, griste mijn koffer uit het rek en rende de aankomsthal uit. Het verwachte politiegefluit kwam niet. Mijn instinct om te overleven werkte nog. Ik gaf de taxichauffeur die kwam voorrijden een teken dat ik niet geïnteresseerd was. De man drong aan en ik wimpelde dit af met: ‘Iemand haalt mij op.’ ‘Dat ben ik,’ zei de man en ik voelde dat twee kerels mij in de auto wilden sleuren. Uit een ooghoek zag ik Alfonso. Hij had de situatie snel door en reed de kerels klem. ‘Gauw signor, stap in.’ We scheurden weg en werden prompt door de bende achtervolgd. Alfonso had alle aandacht voor het verkeer nodig, maar ondertussen vond ik het beter om hem summier in te lichten. ‘Ik had de verkeerde koffer.’ ‘Drugs?’ vroeg hij belangstellend. ‘Nee, papieren.’ Zijn aandacht was weer op de weg. Plotseling riep hij dat ik mij stevig moest vasthouden. Na na een bocht, reed hij een van de Favelos in. Ik keek achterom en zag dat de kerels het niet waagden om met hun dure Mercedes deze onveilige buurt in te gaan. Ik gaf Alfonso een biljet van $50, waarop hij zei dat we nu vrienden waren. Hij reed nog een stukje door, parkeerde zijn auto en toonde trots zijn schamele woning. Ik kon mij hier verbergen. De geuren die uit het vertrek opstegen deden mij weer aan de rimboe denken.
Ik paste mij meteen weer aan. Op de grond slapen deed mij niets, hoewel ik nu toch een stukje ouder was. De zoontjes van Alfonso beschouwden mij al gauw als een oom toen ze merkten dat ze niet met een verwende buitenlander te maken hadden. Ik kon hier rustig rondlopen en toen Alfonso mij een pistool aanbood, leek mij dat geen dom idee. Na een week liet ik mijn koffer en de meeste kleren achter. Alfonso gaf mij een rugzak en enkele oude kleren. Met een baard van een week zag ik er uit als een vagebond. Ik dacht dat het gevaar wel geweken zou zijn. Met een petje op was ik volledig onherkenbaar. Alfonso bracht mij naar het centrum van Rio. Ik zocht een internetcafé op en besloot contact op te nemen met mijn vader. Glunderend hoorde ik dat dit precies was waar hij op zoek naar was geweest. ‘Jongen dat je uitgerekend deze formules hebt gevonden. Dit zijn de aantekeningen van mijn Chinese vriend Chong Ching. Hij werd hierom vermoord.’ Ik schrok. ‘Je hebt je prima vermomd jongen. Wees voorzichtig, dat tuig deinst voor niets terug. Ik denk dat ik met deze formule over een maand klaar ben met het patent en dan is voor dat geboefte de lol er af.’ De verbinding werd plotseling afgebroken. Even dacht ik erover om weer contact te zoeken, maar ik had alles al verteld. Ik stak de straat over en bestelde een koffie in een cafeetje tegenover het internet gebeuren. Ze waren erg vlug. Drie kerels drongen het internetcafé in. Ik stond langzaam op, legde enkele muntstukken op tafel en liep een winkelcentrum in. Ik kocht een andere pet, een zonnebril en een iets grotere rugzak. Op straat zag ik ze speurend kijken, maar ze herkenden mij niet. Impulsief liep ik een reisbureau in. Een helikoptertour over de Amazone met een verblijf van drie dagen in de jungle trok mijn aandacht. Ik voelde mij weer de kleine jongen die met Manuel op pad ging. Terwijl ik sterk aan hem dacht, voelde ik plotseling een soort antwoord van hem. Hij had mij geleerd hoe je gedachten door uiterste concentratie kon overbrengen, heel handig toen er nog geen mobieltjes waren. Veel kon je elkaar niet melden, maar het overseinen van emoties werkte goed. Ik merkte dat hij mijn onzekerheid had gevoeld. Ik bofte dat ik nog net met de vlucht van morgen mee kon.
Benieuwd voegde ik mij bij het reisgezelschap. Keurig geklede mensen, waarbij ik in het oude klofje van Alfonso aardig afstak. Wacht maar, straks piepen jullie wel anders, dacht ik toen ze mij een beetje minzaam opnamen. Al gauw zag ik bewondering in plaats van afgunst in hun ogen. Ik praatte een beetje met een leeftijdgenoot. ‘Zo, je hebt hier gewoond… ken je de jungle?’ Ik antwoordde dat ik hier geleerd had om te overleven en dat ik de taal van de bevolking sprak, tot en met het dialect van de Amazone-indianen toe. Zijn vrouw vond dit uitstapje maar niets. Ze wilde absoluut in het basiskamp blijven. Ik haalde hierover mijn schouders op en na de reisleider overtuigd te hebben dat ik het best in mijn eentje zou redden, ging ik op weg. Om het half uur stopte ik en dacht sterk aan mijn makker Manuel. Ik voelde al gauw dat hij mij verwachtte. Voor tijd golden hier andere regels en ik wist zeker dat wij elkaar weer binnenkort zouden zien. Ik was ruim een uur onderweg, toen ik een andere helikopter zag aankomen. Ik dook weg onder het gebladerde en zag dat hier een stel kerels met geweren speurend boven het kamp cirkelden. Plotseling kreeg ik een boodschap van Manuel: gevaar. De reisleider had geen idee naar welke richting ik was vertrokken en dat gaf mij toch een veilig idee. Tenzij deze lui oerwoud-ervaring hadden, zouden ze het niet redden ook al waren ze met 3 man. Mijn watervoorraad was bijna uitgeput en de nacht begon te vallen. Ik zocht twee bomen waartussen ik mijn hangmat en zeiltje zou kunnen spannen en plukte een aantal stengels om het water uit op te zuigen. Intussen was het helemaal donker geworden. Ik had de nodige bladeren op het zeiltje gelegd, want ik verwachtte dat ze met schijnwerpers de omgeving wilden afzoeken. Inderdaad was mijn veronderstelling juist geweest. Vinden zouden ze mij niet. Ik kroop in mijn hangmat en sloot mijn ogen. De volgende ochtend ontving ik weer een bericht van Manuel. Vaag hoorde ik de roep van een vogel die hier absoluut niet voorkomt. Snel beantwoordde ik deze. Na drie kwartier zag ik enkele lianen bewegen en daar stond Manuel. We omhelsden elkaar. Hij zei niets en wees dat we stil moesten zijn. Na een uur lopen zag ik het bootje. We voeren de Amazone af tot aan een plek die ik mij als kind nog herinnerde. ‘Goeie ouwe Manuel, wat heeft het leven jou gebracht?’ We spraken over onze dromen en wensen. ‘Je moet zo snel mogelijk het land uit. Natuurlijk kun je hier zo lang blijven als je wilt. Die lui zijn gewetenloos.’ Ik knikte. Om hier een paar weken te blijven trok mij wel, maar het betekende een inbreuk op zijn leven. Snel wuifde Manuel dit weg met: Voor een broer is altijd plaats.
Nu zit ik bij mijn ouders en beschrijf ik mijn wonderbaarlijke ontsnapping. Mijn vader heeft het patent gekregen. Op mijn aanraden kan de energie waarbij geen gevaarlijke stoffen vrijkomen, heel goed gebruikt worden in derdewereldlanden. Voor mensen zoals Manuel zou het een hele omschakeling worden, maar toen hij begreep waarover het ging, zag hij het wel zitten. Ik zou het project in Brazilië gaan leiden. Nadat mijn vader al zijn relaties had aangeschreven, zorgde Interpol ervoor dat het geboefte werd gevangen. Max en Paul hingen meteen na het verschijnen van het krantenartikel over het opstarten van een Cold Fusion centrale aan de telefoon. Ze feliciteerden mij, waarbij Paul vroeg: ‘Kerel, hoe heb je dat voor elkaar gekregen, die Cold Fusion, de hele wereld is daarnaar op zoek en jij…’ ‘Paul, dit zou ik nooit hebben gevonden wanneer jij mij niet de laan had uitgestuurd,’ antwoordde ik waarbij ik een ondertoon van leedvermaak niet kon verbergen.
Karin Kremer bekeek haar uniform dat aan de kastdeur hing. Gisteren droeg ze het voor het laatst. Straks zou ze beëdigd worden tot commissaris, een promotie die ze nooit zo snel gekregen zou hebben als de bus waarin enkele van haar superieuren zaten, niet was opgeblazen. Ook haar vriend Paul was omgekomen, de man die het uitstekend met haar 12 jarige dochter Pauline kon vinden. ‘Kiki,’ hoorde ze haar moeder roepen. Ze fronste haar voorhoofd; wat had ze een hekel aan dat kinderachtige koosnaampje. Ze slikte en stak haar hoofd om de deur. ‘Ik kom zo beneden moeder.’ Gekleed in een donkerblauwe broek en een suède jasje in dezelfde kleur liep ze naar beneden. Pauline grinnikte: ‘Waar laat je nu je pistool mam, steek je het in je broekriem?’ ‘Gewoon in mijn tas, schat.’ Haar moeder keek kritisch. ‘Had je geen rok voor de beëdiging moeten aantrekken?’ ‘Moeder, ik werk in een mannenwereld.’ Ze ging zitten en schonk zich een mok thee in. Hier wonen was niet alles, maar haar moeder stond klaar om haar dochter op te vangen. Onregelmatige werktijden waren met een kind beslist niet altijd even gemakkelijk. Ze hoefde niet te koken en haar moeder deed de was en de inkopen. De bel kondigde aan dat haar dienstauto met Theo haar chauffeur en assistent voor de deur stond. Pauline rende naar de voordeur en liet Theo binnen. ‘Goeden morgen dames. Mevrouw de commissaris, de wagen staat voor.’ Ze maakte een grimas naar haar moeder, stond op en pakte haar tas.
In haar nieuwe kamer opende ze de kluis. Een dik dossier met een rood kaft lag bovenop. Rood, betekende urgent. Terwijl haar gedachten naar de ceremonie van straks gingen, pakte ze het dossier van Jacobus Torenaar, een van de beruchtste criminelen. Nooit gepakt. Recent had iemand een foto van hem kunnen maken. Ze hapte naar adem toen ze zijn foto zag. Dat kon toch niet… Ze sloot haar ogen en wreef over haar gezicht. De beelden van Marc verschenen op haar netvlies. Het onvergetelijke weekend. Met hem… De roodharige Theo stormde geagiteerd haar kamer in. ‘Mevrouw, ze zijn er al.’ Om zich te herstellen keek ze op haar horloge. ‘Ik kom. Eerst moet dit dossier in de kluis.’ Ze slikte, stond op en trok haar jasje recht. Theo deed de kluis gedienstig open. Hij keek haar vreemd aan toen ze de foto op het dossier bekeek. ‘De ergste misdadiger,’ begon hij. ‘Ik weet het Theo. Straks lees ik het verder. Kom de hoofdcommissaris houdt niet van wachten. Hij is trouwens vroeg.’ Vorige week had ze getekend dat ze geen contact met de onderwereld onderhield. Ze volgde Theo naar de vergaderzaal. Hier zaten een twintigtal hooggeplaatste politiemensen. Twee mannen droegen hun uniform; de petten met veel goud voor hen op tafel. De hoogste baas Joris van Tiggelen genaamd de ouwe, liet zijn altijd misprijzende blik op haar rusten. ‘Mevrouw Kremer, een grote dag voor u en voor ons. Het gebeurt niet vaak dat iemand, zo jong en bovendien een vrouw tot ons elite team mag toetreden.’ Hij schraapte zijn keel en sprak: ‘Het onderzoek naar uw antecedenten is in orde bevonden. We kunnen nu overgaan tot de beëdiging.’ Karin had iets willen zeggen, maar zag dat daarvoor geen tijd was. Van Tiggelen had al twee keer op zijn horloge gekeken. Iedereen stond op en Karin wist dat ze zich nu niet meer zou kunnen terugtrekken. Na een slap applausje overhandigde Van Tiggelen haar het boek waarin ze haar handtekening moest zetten. Even weifelde ze voordat ze tekende. Van Tiggelen gaf haar een koude hand, knikte de aanwezigen toe en vertrok. Commissaris Faber keek haar speurend aan en zei: ‘Karin, gefeliciteerd. Ik zag je kleine aarzeling. Je hebt toch niets te verbergen?’ Ze hield haar adem in, Faber zag ook alles. Ze rechtte haar rug. ‘Als de bus niet was opgeblazen…’ Faber’s blik versomberde. ‘Je mist Paul zeker erg.’ Ze kneep haar lippen samen. Faber blafte: ‘Aan de slag. Heb je het rode dossier bekeken? Laat dit absoluut niet in vreemde handen vallen!’ ‘Ik heb het al vluchtig doorgelezen.’ ‘Goed, ik ben er ook opgezet. Straks komt de briefing.’ Hij keek op zijn horloge en bromde: ‘Laten we er twee uur van maken, dan heb je meer tijd om het dossier door te nemen. De laatste details krijg je straks te horen.’ Ze knikte en liep terug naar haar nieuwe werkkamer, pakte het dossier uit de kluis en liet haar gedachten teruggaan naar die strenge winter. Hoe lang was het ook al weer geleden dat ze Marc had ontmoet? Ze was net gescheiden. Albert, haar ex, wilde nog een week alleen blijven skiën en zij zou Pauline ophalen. Het was gekkenwerk geweest om de hele rit naar Zwitserland in een dag te rijden, temeer daar het steeds harder was gaan sneeuwen. Vlak voor de Zwitserse grens, hoorde ze op de radio dat noodweer werd verwacht. Plotseling hield een patrouille met zwaailichten haar tegen. ‘Mevrouw, de weg is afgesloten.’ ‘Ik moet verder… naar mijn dochter.’ ‘Door de storm is er een elektrische leiding geknapt. De draden moeten eerst gerepareerd worden voordat u verder mag. Eerste straat rechts is een klein hotel en ik gebied u om daar heen te gaan. U boft. Naar mijn weten hebben ze nog een bed over, anders moet u op een kampeerbed in de school overnachten.’ Het was pikkendonker. Af en toe zag ze een kaars voor een raam flakkeren. De stormlamp naast de hoteldeur zwaaide gevaarlijk heen en weer. Binnen merkte ze pas hoe doodmoe ze was. Aan de zwakke verlichting en de geur van dieselolie begreep ze dat een noodaggregaat aan stond. Bij de balie van het kleine hotel zat een oude vrouw te breien. Ze keek niet op. Blijkbaar doof. Tamelijk luid vroeg Karin een kamer. De vrouw hield haar hand achter haar oor, waarop Karin haar vraag herhaalde. ‘Alleen de suite is nog vrij mevrouw.’ Karin knikte. De vrouw stond op en riep luid: ‘Peter, waar is de sleutel van de suite?’ De man die Peter heette, kwam aangesneld en zei: ‘Moeder, je weet toch dat we die kamer net hebben vergeven?’ Hij richtte zich tot haar. ‘Het spijt me mevrouw, maar het hotel is vol. Het weer… Enfin, u bent van de noodsituatie op de hoogte.’ ‘Kan ik hier niet gewoon ergens op een bank slapen? Ik voel er niets voor om in het schoolgebouw te moeten overnachten. Bovendien heb ik de hele dag nauwelijks iets gegeten.’ Plotseling hoorde ze een stem achter haar zeggen: ‘Mevrouw ik kan u wel helpen.’ Ze draaide zich om en keek in het gezicht van een knappe man van rond de veertig. ‘Ik hoorde zojuist wat uw probleem is. Het schoolgebouw kan ik u niet aanraden. Het is koud en bovendien heeft het geen keuken. De suite heb ik net vijf minuten geleden gekregen. Groot genoeg voor twee personen. U mag in het bed slapen en ik neem de bank wel. Er zit minstens 6 meter tussen, zodat we elkaar niet hoeven storen.’ ‘Dat is erg vriendelijk van u, maar eh….’ ‘Mevrouw, dit is overmacht. Ik beloof u dat ik hiervan geen misbruik zal maken.’ Ze glimlachte opgelucht. ‘Ik ben Marc van Zutphen, een landgenoot, mijn blik viel toevallig op de label van uw bagage.’ ‘Karin Kremer. Dank voor uw genereuze aanbod. Natuurlijk betaal ik de helft.’ Marc pakte haar tas en liep haar voor de trap op. Hij deed de deur van de suite open. Karin zag dat de kamer inderdaad uit twee delen bestond. Het bed en de bank stonden zoals hij gezegd had, meters van elkaar. ‘Als ik mijn kussen ruik, ben ik meteen vertrokken en slaapwandelen doe ik niet. Is deze suite naar wens? Ik voel wel voor een borrel, mag ik u eentje aanbieden? Nu de stroom is uitgevallen zal het straks ijskoud worden.’ Ze liepen samen de trap af. ‘Zeg als we toch een kamer delen, noem mij Marc. Mag ik Karin zeggen?’ ‘Natuurlijk Marc. Ook gestrand?’ ‘Ja, ik was op weg van München naar Genève.’ ‘En jij Karin?’ ‘Ik ging mijn dochter ophalen. Ze heeft geskied met mijn ex. Mijn mobieltje heeft hier geen bereik.’ Ze zuchtte. ‘Ach, waarom zeur ik. We leven nog. Het was buiten best eng want je zag zowat niets.’ ‘Heb jij vandaag dat hele eind vanuit Holland gereden?’ ‘Ja, normaal gesproken draai ik daar mijn hand niet voor om.’ ‘Petje af. In München lag de sneeuw meters hoog.’ De eigenaar kwam de hal binnen en Marc vroeg: ‘Kunnen we iets te drinken krijgen en mag de openhaard aan?’ ‘Wat kan ik u brengen?’ ‘Karin wat mag het zijn?’ ‘Een dubbele whisky. ‘Doet u maar twee.’ ‘Komt eraan mevrouw en mijnheer, maar voor de haard heb ik geen tijd.’ ‘Zal ik dat doen?’ ‘Graag zelfs mijnheer. Het is niet mijn gewoonte gasten aan het werk te zetten.’ De man knikte en reikte een doos met lange lucifers aan. Toen de haard brandde, kwam de eigenaar aanzetten met twee goed gevulde glazen. ‘Van het huis mijnheer. Dank u wel voor het vuur.’ De man draaide zich om en liep gehaast naar de keuken. Marc keek hem na en zei: ‘De man kan niet tegen stress.’ ‘Jij wel?’ vroeg ze plagend. Hij keek haar peinzend aan en zei, ‘Ach, van elke situatie moet je het beste maken en je kop niet proberen te verliezen.’ Ze knikte. Beiden hieven het glas. ‘Dat doet deugd, al verwarmt het niet echt,’ zei Marc. Hij stond op en zei: ‘Ik zal onze stoelen wat dichter bij het vuur aanschuiven.’ Ze keken naar de vlammen die al snel oplaaiden. ‘Heb je erge honger? At je echt niets?’ ‘Nou ja, een reep chocola en een flesje water, maar nu krijg ik het koud. Gewoon gebrek aan calorieën.’
Hun conversatie begon over onbenulligheden, maar verdiepte zich steeds meer. De maaltijd stelde zoals verwacht, niet veel voor. De andere gasten van het 7 kamer tellende hotel, droegen dikke vesten en zaten constant hardop te klagen. Marc en Karin moesten af en toe hartelijk lachen. Marc fluisterde haar toe: ‘Ik ben blij dat ik mijn bed niet aan een van die zeurpieten heb aangeboden.’ ‘Zou je dat gedaan hebben?’ ‘Ja, in nood moet je mensen helpen; dat heeft mijn moeder mij bijgebracht.’ Tegen het eind van de maaltijd, pakte Marc haar hand en zei: ‘Je bent ijskoud.’ ‘Marc, we kunnen vragen of we gewoon op de grond voor de openhaard mogen slapen.’ De eigenaar keek afkeurend toen Marc dit voorstelde. ‘Dan maar op naar de vrieskist,’ zei hij. Boven kuste hij haar teder. ‘Ik heb van deze avond genoten. Ik geloof dat ik verliefd op je ben geworden. Jij bent zo heerlijk ongekunsteld.’ Ze kuste hem terug en als vanzelfsprekend sliepen beiden in het grote bed. Met Marc voelde ze zich intens gelukkig. De volgende dag moesten ze noodgedwongen in het hotel blijven. De nacht was weer voor hen. Ze sliepen nauwelijks. Tegen de ochtend zei Marc: ‘Ik zal je nooit vergeten. Ik hoop jou weer te zien. Nu kan ik mij niet binden, want ik moet eerst… Vraag mij alsjeblieft niet wat ik moet doen, want dat zal ik toch niet vertellen. Vertrouw me, zodra ik kan, kom ik naar je toe.’ Hij had nooit meer iets van zich laten horen, maar haar gevoel zei dat Marc geen harde crimineel kon zijn. Verwonderd las ze de naam van de verdachte: Jacobus Torenaar, een begrip in de onderwereld. Nu werd het net rondom hem aangehaald. Samen met Faber moest ze zorgen dat hij achter slot en grendel kwam. Geïntrigeerd bekeek ze zijn foto. Deze naam Torenaar zei haar niets. De man die ze jaren geleden ontmoet had zich voorgesteld als Marc van Zutphen. Ze probeerde de gedachte aan Marc van zich af te zetten en bleef lezen totdat Theo op haar deur klopte. ‘Commissaris Faber wacht op u in de kleine vergaderzaal.’ In het zaaltje zaten vier mannen van de afdeling undercover. Faber repte met geen woord over het dossier. Hij pakte een stok en wees op het bord enkele woorden aan die op de verdachte sloegen. Even later ging het licht uit en begon de diapresentatie. Karin keek geconcentreerd toe. Na de presentatie begon Faber: ‘Deze Torenaar… we weten dat hij van vrouwen houdt en daarom lijkt het een verstandige zet om jou in te zetten.’ Haar hart ging als een gek tekeer. Ze knikte automatisch.
Met Faber vertrok ze naar Nice, waar Torenaar gesignaleerd was. De afdeling rekwisieten spaarde kosten noch moeite om haar als dure call girl te vermommen. Enkele dagen later stond ze oog aan oog met Torenaar. ‘Jij bent mijn droomvrouw,’ hoorde ze hem fluisteren, terwijl hij haar arm pakte, ‘Kom mee naar mijn jacht.’ ‘Marc?’ fluisterde ze hees. ‘Pardon? Ik ben Jacques.’ Plotseling werd ze ruw opzij getrokken. Faber hield een pistool tegen het hoofd van Torenaar. Uit het niets kwam een Franse politieman die de trekker overhaalde. Torenaar viel neer. Hij keek haar aan. Instinctief boog Karin zich naar zijn lippen. ‘Marc… mijn broer,’ rochelde hij.
‘Jezus, waarom schoot je stomme Fransoos, we moesten hem levend hebben,’ brulde Faber boos. De Fransman haalde zijn schouders op. ‘Wat zei hij jou?’ vroeg Faber haar dwingend. Ze schudde ontkennend haar hoofd. ‘Karin, elk woord is belangrijk. Hij zei iets, vooruit vertel op.’ ‘Eh… ik dacht boer, de rest was onduidelijk.’ Faber knikte. ‘Nu terug naar Amsterdam.’
In het vliegtuig kon ze de blik van Jacques niet vergeten. Had hij de waarheid gesproken? Zou ze nu iets van Marc horen? Ze leunde achterover. Faber kneep in haar hand. ‘Je hebt je kranig gedragen. Moedig hoor om met Torenaar mee te durven gaan. Echt een natuurtalent. We zullen jou vaker als lokvogel inzetten.’ Ze vermeed zijn blik. Bij Jacques had ze zich geen moment angstig gevoeld. Karin sloot haar ogen en sliep met een glimlach rond haar lippen in. Faber schudde meewarig zijn hoofd en fluisterde, vrouwen, voordat hij de krant pakte om de koppen te lezen van de aanslag op Torenaar.
Puffend fiets Iris door. Opgelucht rijdt ze het grote hek in, kwakt haar fiets neer en rent naar de openstaande keukendeur. Buiten adem loopt ze naar boven. Hijgend staat ze voor de deur van de grote slaapkamer. Haar hart gaat als een gek te keer. Met beide handen strijkt ze haar lange blonde haren naar achteren en loopt op haar tenen naar het grote bed. De borst van de oude vrouw gaat zacht op en neer. Met een zucht gaat ze naast het bed van haar stervende grootmoeder zitten. ‘Oma, ik ben er hoor,’ zegt ze zacht en pakt de gerimpelde hand. Haar grootmoeder opent haar ogen en kijkt haar aan. Iris voelt een zacht kneepje. ‘Kindje… jij krijgt…’ Haar grootmoeder hijgt nu. ‘Laat maar oma, niets zeggen, ik weet wel wat u bedoelt over… Ze ziet een glimlach op haar lieve gezicht en dan valt oma’s hoofd opzij. Aarzelend tast Iris met twee vingers haar hals af, maar ze voelt geen hartslag meer. Haar 71 jarige grootmoeder is haar beste vriendin geweest. Oma koos bewust om te sterven zonder nare chemo behandelingen. Gelukkig heeft ze niet geleden. Verdrietig loopt Iris naar beneden. ‘En?’ is alles wat haar vader zegt. ‘Je moeder is net overleden pap,’ zegt ze mat met een berispende ondertoon. Hij strijkt met zijn hand in zijn nek, staart naar zijn bureau en pakt een klaarliggende enveloppe. ‘Zo… nou dit is voor jou.’ Nors geeft hij haar de enveloppe. Laatste wens, oma’s handschrift. Nieuwsgierig opent ze deze en leest: ‘Ik wil dat alleen Iris achter mijn kist loopt.’ Met een gezicht van is dit alles, legt ze het papier neer. Haar vader ziet deze woorden en kucht schamper. Iris trekt haar lippen strak samen en zegt: ‘Natuurlijk zal ik dat doen.’ Ze kijkt haar vader vernietigend aan, maar hij merkt dat niet eens. Zonder een spoor van emotie pakt hij de telefoon. Het kaartje van de begrafenisondernemer ligt voor hem. Zakelijk zegt hij: ‘Mijnheer Peeters? Met Strooman… Ja van villa de Beukenhorst…Ik wil dat u meteen komt om het lichaam van mijn moeder weg te halen… Ja, ze is overleden…’ Hij legt de telefoon neer en kijkt in zijn agenda. ‘Pap, hoe kun je… Je eigen moeder…’ Hij draait zich even naar haar om en zegt kort: ‘Iedereen gaat dood, niets bijzonders.’ Geschokt loopt Iris weg. Ze gaat nog even bij haar grootmoeder zitten. Zacht strijkt ze over het lichtgrijze haar. Voorzichtig doet ze oma’s horloge af en legt dit op het nachtkastje. In de garderobe zoekt ze kleren bij elkaar. Even twijfelt ze, maar haalt dan haar mooiste mantelpak en de blouse met ruches tevoorschijn. Net heeft ze de kleding uitgezocht of ze hoort de bel al. Voetstappen worden luider. Een man klopt op de deur. Iris laat hem binnen. ‘Ik ben Peeters. Mijn condoleances mevrouw. Mijn assistent komt zo.’ Iris knikt en wijst naar de stapel kleren. Ze ziet een tweede man met een brancard al klaar staan. ‘Fijn dat u de kleding al hebt uitgezocht. Gaat u maar mevrouw, dit is niet prettig om te zien.’ Iris knikt en loopt langzaam de trap af. In de zitkamer komt haar moeder op haar af en zegt koel: ‘Jij zult haar wel missen.’ Is dat alles wat jullie kunnen zeggen, denkt ze. Teleurgesteld om het gemis aan compassie, draait ze zich zwijgend om en gaat naar haar kamer. Eindelijk komen de tranen. Uitgehuild en verbaasd dat oma niet meer in de brief heeft geschreven, zoekt ze haar witte kleren bij elkaar. De rok moet duidelijk geperst worden, maar de rest kan ze zo aan.
Volgens oma’s laatste wil, loopt zij nu als enige achter de kist naar het graf op de oudste begraafplaats van Epe. Bij elke stap van de dragers ziet ze de lelietjes van dalen van het grote bloemstuk op de wit gelakte kist trillen. Oma’s woorden: volg de stem van je hart… jij bent mijn enige erfgename Iris… mijn dierbaarste geschenk is voor jou… echoën door haar hoofd. Oma kreeg altijd een zachte blik in haar ogen, wanneer ze over het geschenk sprak. Met haar blik op het pad loopt ze verder. Als ze opkijkt, ziet ze dat er zich al een groep mensen rond het imposante familiegraf van de textieldynastie van Rooyen heeft geschaard. Ze knikt naar haar ouders en oma’s vrienden en kijkt kritisch hoe de dragers de kist met oma’s gebalsemde lichaam voor de grafkelder neerzetten. Haar vader steekt de sleutel in het slot van het hek. Knarsend gaat het smeedijzeren hek open. Ze ziet dat er nog ruimte is voor 5 kisten. Volgens zijn aanwijzingen plaatsen de dragers de kist in een nis. Het schurende geluid bezorgt haar kippenvel. Alle belangstellenden zijn in het zwart gekleed. De vrouwen, behalve haar eigen moeder, dragen een hoed; enkele van oma’s oude vriendinnen hebben een voile voor het gezicht. Hier en daar wordt een zakdoek tevoorschijn gehaald. Ze ziet de bloemstukken en leest de tekst op de linten. Bekende Nederlandse namen. Ze kijkt op haar horloge; de pastoor had er al moeten zijn. Ze hoort haastige voetstappen en ziet de priester verhit zijn voorhoofd afvegen. De mensen schuifelen onhandig om plaats te maken voor de man die verontschuldigend kucht en iets over vastzitten in het verkeer mompelt. Hij pakt een veel gebruikte zakbijbel en controleert of het lint op de goede plaats zit. Als de pastoor zijn hand opheft verstommen de gesprekken. ‘We nemen vandaag afscheid van een…’ hier stokt zijn adem even. ‘Mevrouw Machteld Strooman, geboren van Rooyen.’ Zou hij hebben willen zeggen een overspelige vrouw? Haar vader had er op gestaan dat de pastoor zijn zegen zou geven. Dat geeft meer cachet, weet Iris. Ach, dat kon geen kwaad en anders zou de bijzetting helemaal zo katterig zijn. Na een kort gebed, leest de pastoor nog een toepasselijk stukje uit de Bijbel over liefde en geeft dan zijn zegen. Geen Onze Vader. Zo had oma dit gewild. Haar vader sluit het hek, snuit hard zijn neus en steekt de grote sleutel in zijn zak. Iris knikt de mensen toe en loopt voorop naar de aula. Haar vader zorgt er wel voor dat hij niet tot de laatsten behoort. Wanneer iedereen binnen is, geeft een bode een seintje dat de deur gesloten kan worden. Het condoleren gaat beginnen en ze schudt beleefd de uitgestoken handen waarbij ze regelmatig het woord schande hoort fluisteren. Enkele van oma’s oude vriendinnen staan te roddelen en wijzen naar Iris. Af en toe vangt ze flarden van hun gesprek op, waarbij de woorden rijke Griek…grote liefde regelmatig vallen. De aangeboden koffie vindt gretig aftrek. Voordat zij een plak cake kan nemen zijn de schalen al leeg. Schamper bekijkt ze de mensen. Op het oog oh zo keurig, maar ondertussen… meer dan ooit mist ze granny. De blikken van oma’s oude vriendinnen wisselen van afgunst naar bewondering. Oma had durf om haar hart te volgen en de vraag waarom ze toch niet alle banden met Nederland had verbroken houdt haar bezig als iemand haar aan haar mouw trekt. Het is de notaris die spiedend om zich heen kijkt en haar een rood leren boekje in haar hand drukt en fluistert: ‘Je grootmoeder gaf dit aan mij met strikte opdracht.’ Hij kijkt haar ernstig aan en fluistert terwijl hij naar het boekje wijst: ‘Laat niemand anders dit lezen.’ Verbaasd neemt ze het boekje aan en vermoed dat dit over oma’s Griekse avontuur gaat. Ze voelt dat het leer behoorlijk versleten is. Het liefst zou ze dit meteen gaan lezen, maar eerst gaat de familie volgens traditie lunchen. Als ze het boekje net diep in haar handtas heeft gestopt, komt haar vader op haar af. ‘Zeg, wat was dat?’ ‘Oh, niets bijzonders.’ Haar vader grijpt haar arm stevig vast en zegt: ‘Daar geloof ik niets van. Ik heb recht om dat te zien, uiteindelijk erf ik alles.’ Voordat ze iets kan zeggen komt er een verre neef op hen af, waarop hij haar arm los laat en de man joviaal de hand schudt. Ze haalt haar schouders op en denkt: Straks zal hij wel ontploffen.
In het restaurant staan obers klaar met bladen met drankjes. Haar vader negeert de wijn en sapjes en bestelt een glas jenever. Iris ziet dat hij al gauw een tweede glas vraagt en ook dat in een keer achterover giet. ‘Op de erfenis,’ roept hij luid en heft het lege glas. Geïrriteerd door zijn gedrag, loopt ze naar haar vader en zegt: ‘Pap hou op, oma heeft mij als enige erfgename benoemd, dat weet je toch?’ Haar vader kijkt als door een wesp gestoken en reageert bits: ‘Dat mens was niet goed snik. De notaris…’ Haar moeder pakt haar vader bij zijn arm en fluistert iets over niet te veel drinken. Iris loopt naar de tafel en kijkt of de naambordjes goed staan. Ze knikt de hoofdober toe en maakt met haar duim en wijsvinger een rondje om aan te geven dat alles perfect is. Nog een kwartier geeft ze de mensen de tijd om een drankje te drinken. Wanneer de klok twaalf slaat loopt ze naar de tafel, gaat aan het hoofd staan en klapt in haar handen. ‘Lieve mensen, graag even een minuut stilte voor oma.’ Ze kijkt goedkeurend als iedereen haar voorbeeld volgt. De obers staan eerbiedig te wachten en beginnen, wanneer de gasten zitten, de borden met het voorgerecht te serveren. De stemming is om te snijden. Ze probeert zo normaal mogelijk te doen al is ze teleurgesteld in het jaloerse gedrag van haar ouders. Tijdens de koffie ziet Iris haar vader met de notaris staan smoezen. Hij knikt veelvuldig en kijk af en toe schielijk in haar richting. ‘Pap, kan je daarmee niet even wachten,’ zegt ze als hij weer naast haar komt zitten. ‘Iris, die man wordt ervoor betaald; we kunnen straks komen.’ Even later ziet ze dat haar vader een groot glas cognac voor zich heeft staan. Zuchtend kijkt ze rond en ziet dat haar vader de notaris constant in de gaten houdt. Zodra de notaris opstapt, dramt haar vader: ‘Opschieten, de auto staat al voor.’ Hij giet de cognac naar binnen, maakt een prop van zijn servet en schuift met een ruk zijn stoel achteruit. Een van de obers kan deze nog net opvangen. Iris zegt zo lief mogelijk: ‘Waarom moet Jeroen ook mee pap? Volgens oma ben ik de enige erfgename.’ ‘Kindje, mijn moeder deed wel meer rare dingen, volgens mij klopt dat verhaal niet. Bovendien zou opa daar wel een stokje voor hebben gestoken.’
Tegen haar zin rijdt ze met haar ouders en haar broer mee. De notaris kijkt niet verbaasd dat de hele familie is meegekomen. Terwijl haar ouders al naar binnen lopen, hoort Iris de notaris tegen zijn kandidaat fluisteren: ‘Nico, neem het zoals het valt. Met die man is niet te praten.’ Ze volgt de notaris en ze ziet dat haar vader in zijn handen wrijft en tevreden knikt als hij plaats neemt achter de met groen laken beklede tafel. ‘Beste mensen, welkom,’ begint de notaris en kucht verlegen. Hij pakt een zwarte map en haalt daar een handgeschreven brief uit. Iris herkent het handschrift meteen. ‘Maar…’ roept haar vader. ‘Stilte graag, zodat ik kan gaan voorlezen,’ zegt de notaris luid. De man zet zijn bril op, legt het papier voor zich neer en vouwt zijn handen. Even staart hij in de verte maar richt dan het woord tot Iris, waarbij hij haar sputterende vader negeert. ‘Zoals je al weet, Iris jij bent de enige erfgename en…’ Hij wenkt zijn kandidaat-notaris die hem een pakje overhandigd. Plechtig legt hij dit voor Iris op tafel. ‘Mag ik?’ vraagt ze en pakt het langzaam uit. Iris bekijkt het roodleren foedraal. Voorzichtig doet ze het haakje open. Ze houdt haar adem in als ze het smaragden halssnoer ziet. Haar broer leunt naar voren en buigt zich over het foedraal en roept: ‘Is dat wel echt, ze zijn zo groot. Vast Swarovski.’ De notaris schraapt zijn keel en zegt zacht: ‘Iris, daarbij hoort ook het grote huis.’ Haar vader staat bruusk op, leunt over het bureau van de notaris naar voren en brult: ’Dat is toch te gek, een meisje van twintig…, mijn moeder heeft mij gepasseerd voor mijn dochter…’ De notaris heft beide handen op en zegt: ‘Mijnheer Strooman, uw moeder was volledig bij zinnen toen zij dit testament heeft opgesteld. Ik voer slechts haar opdracht uit. Bovendien krijgt u uw legitieme portie als legaat.’ De notaris pakt de brief en begint hardop te lezen: Lieve Iris, jij bent de enige van de familie die werkelijk om mij geeft. Daarom benoem ik jou tot mijn enige erfgename. Je krijgt niet alleen mijn dierbaarste bezit, het collier van de enige man die mij om mijzelf bemind heeft, maar ook mijn ouderlijk huis. Ik laat een legaat na aan je broer. Hij krijgt 10.000 Euro. Je vader verachtte mij. Hij weet niet wat liefde is, dus krijgt hij het wettelijke minimum. Jij mag beslissen of jij je ouders in het huis wil laten wonen en ook voor hoe lang. Ik hoop dat jij een man vindt die jou liefdevol behandelt. Blijf nooit bij een man die jou niet begeert. Geniet van het leven met de man die je lief is (1 Korinthe 13) de enige Bijbeltekst die ik de moeite waard vond. Je liefhebbende grootmoeder Mimi. Na een doodse stilte begint haar vader met een van woede vertrokken gezicht te ijsberen. Iris staat op en wil hem tegenhouden, maar hij duwt haar ruw opzij. ‘Pap, je denkt toch niet dat ik jou uit dit huis zal gooien? Ik ben niet zoals opa hoor. Jullie blijven daar gewoon lekker wonen. Wat zou ik daar in mijn eentje moeten doen? De tuin alleen al? Het is Amsterdam niet.’ Ze trekt hem aan zijn mouw maar hij draait zich bruusk om. Ze balt haar handen tot vuisten en haalt diep adem. Jeroen komt haar te hulp en probeert haar vader te kalmeren. De notaris doet het testament in de map, sluit deze en tikt hiermee op het tafelblad. ‘Zo, dit was het dan. Als u mij wilt verontschuldigen; ik heb over enkele minuten een afspraak. Hij schuift zijn stoel achteruit en staat op. Haar vader blaft haar boos toe: ‘Als jij toch alles erft, betaal jij ook de begrafenis en de notaris.’ Tot haar opluchting doet de notaris alsof er niets aan de hand is, maar ze voelt zich uitermate gegeneerd. Het foedraal past net niet in haar tas. Terwijl ze het er op een andere manier in wil stoppen, komt de klerk behulpzaam met een plastic tasje aanzetten. Dankbaar glimlacht ze de saaie jongeman toe. Hij bloost en stamelt: ‘Graag gedaan mevrouw…’ Hoofdschuddend ziet ze haar ouders weglopen zonder de notaris te groeten. Als zij de notaris een hand geeft zegt ze: ‘Het spijt me… het gedrag van mijn vader… ik schaam me diep.’ De notaris houdt even zijn hand op haar arm, en geeft haar een bemoedigend kneepje: ‘Lieve kind, trek je er niets van aan, ik heb wel ergere dingen meegemaakt. Als het om geld gaat…’ Ze loopt naar buiten en ziet de Mercedes van haar vader met draaiende motor staan. ‘Nou, kom je nog,’ hoort ze haar vader ongeduldig roepen, wanneer zij als laatste instapt. De rit naar huis verloopt zwijgend. Haar moeder kijkt stuurs naar buiten en Jeroen begint te fluiten, waarop haar vader snauwt: ‘Ik kan niet tegen dat stomme gefluit. Hou op.’ ‘Alsjeblieft, dat leerde jij ons altijd zeggen.’ Iris ziet zijn grimas, maar is niet in de stemming om hierop te reageren.
Thuis trekt ze haar witte pakje uit. Impulsief houdt ze het collier op haar blote huid en bewondert zichzelf in de spiegel. Aandachtig bekijkt ze de stenen en denkt terug aan haar oma. Ze heeft haar grootmoeder dit collier nooit zien dragen. Snel bladert ze het dagboek door, maar het geeft geen geheimen prijs over haar verblijfplaats. Natuurlijk ving ze destijds wel het een en ander op, al waren die woorden niet voor kinderoren bestemd. Van het keukenpersoneel wist ze dat oma, een briljante vrouw, knap en geliefd, de smaragden halsketting kreeg van een puissant rijke Griekse reder; ze was toen net veertig. Opa, een starre man, voelde zich door deze gift aan zijn vrouw zwaar beledigd en stuurde oma zonder pardon het huis uit. De commotie moet groot geweest zijn. Pas na opa’s dood, kwam oma terug in het grote huis, waarin ze ook haar jeugd heeft doorgebracht, maar haar ogen straalden niet meer. Iris mocht haar grootvader niet zo. Geslaagd in het leven als zakenman, gebruikmakend van het textiel kapitaal, bouwde hij een zaak in scheepsbehoeften op. Maar geslaagd als mens… om oma zo maar weg te sturen… Uit haar eigen ouderlijk huis nog wel… Helaas krijgt haar vader hoe langer hoe meer dat zelfde haantjes gedrag. Ze vraagt zich af wat zij zelf zou doen wanneer ze in een situatie zoals oma terecht zou komen. Ging oma terug naar Griekenland en leefde ze daar in zonde? Nu zij het snoer geërfd heeft, wil ze weten wat er zich precies heeft afgespeeld. Ze strijkt met haar hand over de groene stenen; zo groot, dat de mensen toch niet zullen denken dat ze echt zijn. Ze trekt haar jeans aan en loopt denkend aan oma de trap af. In de woonkamer zegt haar moeder: ‘Wat bleef je lang weg. De thee is bijna koud.’ Haar moeder bladert met haar zwaar beringde vingers een tijdschrift door en pakt afwezig een koekje uit de glimmend gepoetste zilveren trommel. Iris probeert haar aandacht te vangen en als haar moeder, doet of ze niets merkt trekt Iris haar aan haar mouw en vraagt: ‘Waarom ging oma weg? Mam, ik ben geen kind meer. Was opa erg jaloers omdat ze die smaragden heeft gekregen?’ Haar moeder perst haar lippen op elkaar. ‘Mam, doe niet zo bespottelijk ouderwets.’ Preuts zegt haar moeder: ‘Een kostbaar cadeau van een vreemde heer accepteren, doe je niet zomaar. Dat betekent meestal…’ ‘Wou je beweren dat ze met die man naar bed is gegaan?’ ‘Iris, genoeg!’ ‘Nee mam, ik ben twintig. Oma trouwde op die leeftijd.’ Haar moeder blijft stuurs kijken, maar Iris gaat door: ‘Weet je hoe ze die man heeft ontmoet?’ Haar moeder strijkt met haar hand door haar korte donkere haar en Iris ziet dat ze beter naar de kapper had kunnen gaan om de grijze uitgroei te laten verven. ‘Mam, het is toch belachelijk dat we niet als vriendinnen kunnen praten… Je bent af en toe net zo stijf als opa. Weet je trouwens wanneer oma in Griekenland was?’ Jeroen komt fluitend binnen. Hij schat de situatie in en begint: ‘Is er nog thee? Zo, jullie zijn niet bepaald gezellig zeg. Ik zag die smaragden op je kamer liggen. Ga je die ketting verpatsen?’ ‘Nee Jeroen, ik ga achter de waarheid aan. Opa heeft oma doodongelukkig gemaakt.’ ‘Zo praat je niet over je grootvader.’ ‘Mam, hoe dan? Hij heeft oma weggestuurd uit haar eigen huis nog wel. Wie zegt dat ze iets had met die rijke Griek? Jullie insinueren maar. Ik las op internet dat Grieken uitermate gul en gastvrij zijn, dus is het daar gebruikelijk om grote geschenken te geven. Die reders met welke opa zaken deed zijn steenrijk, dus…’ Iris pakt de theepot, schenkt zichzelf in en gaat door: ‘Jeroen wil ook vast horen wat er destijds gebeurd is. Je woonde toen ook al hier in dit grote huis dus…’ ‘Hè ja, mam, kom op. Geen skeletten in de kast laten. Ging oma echt de hort op met een rijke Griek?’ ‘Ik geloof niet dat dit het geschikte moment is…’ ‘Wanneer lijkt jou ooit eens het geschikte moment, nooit toch? Je lijkt opa wel. Ik kan me nu voorstellen hoe oma zich gevoeld moet hebben. Verlaten door een waanidee. Godgeklaagd hoor. Ik dacht dat je meer karakter had.’ Iris ziet haar moeder op de bank in elkaar krimpen, maar ze zet door. ‘Kom Jeroen, schenk onze moeder maar een flinke whisky in.’ Na een tweede glas komen er kleurtjes op haar moeders wangen en na zachte drang vertelt ze over de zakenreis naar Athene. ‘Oma kwam terug en ze keek anders uit haar ogen. Op de vraag hoe de reis was verlopen, antwoordde opa kort, dat het een zakelijk succes was geweest, maar dat oma zich te vrij had opgesteld. Smaragden… hm, ze heeft smaragden van die kerel aangenomen… alsof ik haar niet genoeg verwen, herinner ik mij mijn schoonvader nog zeggen, waarop jullie oma heeft geantwoord: Nee, dat doe je niet, je bent mij om mijn geld getrouwd. Dit was de druppel die bij opa de emmer had doen overlopen. Hij beval bars dat ze meteen het huis kon verlaten.’
‘Zo en dat drinkt daar maar. Hoe halen jullie het in je hoofd om kritiek op mijn vader te hebben.’ ‘Jeetje pap, we hadden je niet gehoord. Zal ik jou ook een glas inschenken?’ Jeroen staat gedienstig op en wijst naar de karaffen, maar vader pakt al een karaf en schenkt zichzelf een groot glas in. Hij grijpt de krant, ploft met het glas neer en toont geen interesse in hun conversatie. Iris en Jeroen kijken elkaar aan. Iris haalt haar schouders op en vraagt: ‘Mam, was dat zo? Trouwde opa haar om haar centen?’ ‘Uh… verstandshuwelijk.’ ‘Ja, dus. God wat een vent; stuurde haar haar eigen huis uit. Blij dat hij dood is. Papa heeft jou niet om je centen getrouwd, want die heb je toch niet, of heb je ergens een oude sok liggen?’ ‘Jeroen, hou op, je hebt al teveel gedronken, maak het niet nog erger.’ ‘Zusje, ik zal braaf zijn, maar ik blijf erbij dat ik opa een zak vindt. Wat ga je nu doen?’ ‘Zo gauw mogelijk naar Griekenland. Ik wil die man opzoeken.’ ‘Ga je hem vragen of hij oma gepakt heeft?’ ‘Jij denkt alleen maar aan pakken. Wacht maar tot jij echt verliefd wordt, dan heb je echt alles voor iemand over.’ ‘Kinderen…’ Iris kijkt haar moeder na die boos weg loopt. Jeroen zucht, wijst naar hun vader en maakt een drink-gebaar. Alsof vader dit heeft gemerkt, drinkt hij zijn glas leeg. Hij staat op en volgt zijn vrouw naar de keuken. Ze horen hem roepen: ‘Je denkt mij toch niet met een sandwich af te schepen?’ De schrille stem van haar moeder wordt steeds zachter. Iris kijkt of de deur goed dicht is en zegt zacht: ‘Moest dat nou Jeroen… het botert niet meer tussen pap en mam.’ Spottend zegt hij: ‘Zij moet ook eens een minnaar hebben. Zeg hoe staat het met die Theo?’ Iris kleurt licht. ‘En?’ ‘Dat gaat jou geen bliksem aan.’ ‘Oké, ik snap het al. Kom, ik ga een biertje drinken, zin om mee te gaan? Als pa zo’n humeur heeft…’ ‘Ik moet nu de condoleance brieven beantwoorden. Pap vindt dat ik dat nu ook maar moet doen.’ ‘Dat hoeft toch pas na 6 weken, kom op Iris, even weg. Het benauwt mij hier.’ ‘Je hebt gelijk, die lunch was trouwens prima. Een biertje is toch twee boterhammen? Wacht, even naar boven. Ik wil die smaragden niet zo laten liggen.’
Als ze alle brieven beantwoord heeft, merkt ze dat ze enkele adressen mist. Met het stapeltje enveloppen loopt ze naar haar vaders studeerkamer. Als ze haar naam hoort, houdt ze haar pas in. Ademloos vangt ze vaders woorden op. ‘Ik heb die familie nagetrokken. De jongen komt uit een goed nest, dus mogen we blij zijn als hij haar vraagt. De ouwelui zitten er warmpjes bij… kan ik goed gebruiken… kan hem een baan aanbieden in de zaak. Als ze gaan trouwen, moeten we de schijn ophouden. Voor de zaak is het geen gezicht wanneer we niet beiden in de kerk aanwezig zijn.’ Iris is geschokt, al zag ze dat haar moeder al lang niet meer verheugd opkeek wanneer haar vader de kamer binnenkwam. Dat het al zo erg was had ze niet gedacht. Ze blijft staan en begint aan haar eigen gevoel voor Theo te twijfelen. Houdt ze wel genoeg van hem om haar hele leven te delen? Hij ziet er goed uit, beter dan haar vorige vriendje en bovendien past hij in haar milieu. Eigenlijk zou ze eerst nog zoveel willen doen. Alleen naar Griekenland zonder de nieuwsgierige ogen van Theo. Stel dat hij net zo als haar vader gaat worden. Ze ziet dat de enveloppen een beetje gekreukeld zijn. Resoluut klopt ze op haar vaders deur. Ze hoort hem bars binnen roepen. Hij zit als een pasja achter zijn bureau en haar moeder staat stilletjes bij het raam. ‘Pap, alle brieven zijn beantwoord. Heb jij adressen van deze mensen?’ Ze legt zes enveloppen voor haar vader neer. Hij leest de namen, trekt morrend een lade van zijn bureau open en overhandigt haar een adresboek. ‘Kindje, je moeder en ik hadden het net over je vriendje. Weet hij iets over je erfenis?’ Ze schudt haar hoofd. ‘Nee pap, ik wil niet dat hij mij om mijn geld trouwt.’ ‘Hm.’ Hij buigt achterover, zet de vingers van beide handen tegen elkaar en begint: ‘Ik zou dat toch maar doen. Als hij er later achter komt dat je geheimen voor hem hebt…’ Hij trekt zijn wenkbrauwen op en wijst dan veelzeggend met zijn vinger op zijn slaap. Iris kijkt naar haar moeder die hierop bewust niet reageert en zegt geïrriteerd: ‘Ik wil iemand die echt van mij houdt.’ Het zit op haar lippen om te zeggen: zoals jullie zijn geworden, dat wil ik niet. Haar vader tikt ongeduldig met zijn gouden bril op het bureaublad, een teken dat het onderwerp voor hem gesloten is.
Theo komt diezelfde avond langs. Als hij vraagt om met hem uit te gaan, zegt ze: ‘Nee, Theo, liever niet. Ik weet niet of het een goed idee is om elkaar steeds te zien. Ik…’ ‘Wat? Ik dacht dat jij van me hield. Samen…’ Ze schudt haar hoofd. ‘Nee, dat bedoel ik juist. Niet samen. Ik ben pas 20. Het benauwt me om alleen maar met jou uit te gaan.’ Hij kijkt gekwetst. ‘Je draait wel bij. De dood van je grootmoeder heeft jou erg aangegrepen. Logisch dat je niet normaal kunt denken. Nou, dan ga ik maar.’
Wanneer Theo twee weken later voor haar staat met een grote bos rozen, verdwijnt haar twijfel. Aarzelend vertelt ze hem over het huis en de smaragden. Theo fluit wanneer hij hoort dat het snoer zeer kostbaar is. Hij trekt haar naar zich toe en zegt: ‘Lieve schat, de wens van elke vent om een rijke vrouw te trouwen.’ Ze duwt hem plagend van haar af en pareert: ‘Als je maar weet dat ik de benen neem wanneer jij je ook zo ouderwets gaat opstellen en mij als gratis huispersoneel ziet. Ik heb altijd die ketting nog.’ ‘Het zal prachtig staan bij je trouwjurk.’ ‘Is dit een aanzoek?’ vraagt ze aarzelend. ‘Natuurlijk, rode rozen, dat zegt toch genoeg?’ Ze had meer hartstocht verwacht. Passie is iets voor het gewone volk; in de beheersing schuilt de kracht werd haar altijd voorgehouden.
Als ze bezig is een gastenlijst samen te stellen, begint haar moeder: ‘Kindje, een huwelijk hoort door de ouders van het meisje georganiseerd te worden.’ ‘Mam, doe niet zo ouderwets. We leven in een andere tijd hoor. Het is mijn huwelijk en niet het jouwe. Ik wil geen receptie en handjes drukken van die stijve zakenrelaties van papa. We organiseren een feest voor onze vrienden en als je lief bent, mogen jullie ook komen.’ Ze ziet haar moeder haar kaken spannen voordat ze fluistert: ‘Je vader krijgt een hartaanval als hij dit hoort.’ ‘Nou, dan ben je mooi van hem af. Ik weet heus wel dat jullie alleen voor mijn huwelijk de schijn ophouden. Als ik met een drugsverslaafde was komen aanzetten, zat hij niet zo te drammen over een receptie. Gaan de zaken eigenlijk nog wel goed?’ Haar moeder draait haar hoofd om en kijkt beschaamd uit het raam. ‘Mam, er is daar niets te zien. Niet dus?’ ‘Kindje….’ ‘Mam, wat is er? Waarom ben je toch nooit open tegen mij? Alles opkroppen, dat is niet goed hoor…. Oh nee, je wilt toch niet zeggen dat pap wil dat ik de ketting met smaragden ga verkopen om zijn toko te redden…’ ‘Hoe…’ ‘Mam, ga van hem af. Nu kan je nog. Je bent toch niet zo stom geweest om niet zonder huwelijksvoorwaarden te trouwen?’ ‘Eh.’ ‘Mam, vooruit, even praktisch. Aan je gezicht te zien hou je toch niet meer van hem. Probeer zo snel mogelijk een spaarpotje aan te leggen. Neem een eigen bankrekening. Als je wil, ga ik met je mee en nu niet je kop in het zand steken, want straks zit je op zwart zaad. Ha, ha, hoewel pa geen neger is!’ ‘Hemel Iris, zo ken ik je niet.’ Iris strijkt met haar hand door haar lange blonde haar en zegt uitdagend: ‘Dat deed je nooit. Altijd de lieve brave echtgenote uithangen. Kijk wat er met oma gebeurd is. Wanneer zij in Griekenland bij die aanbidder was gebleven, was ze vast veel gelukkiger geweest. Kom op mam, breng je juwelen naar de bank en huur daar een kluis. Niet tegen pap zeggen hoor. Probeer ook zelf iets te bedenken.’ Ze ziet haar moeder haar rug rechten en even later hoort ze de voordeur dichtslaan. Op haar kamer pakt ze een stoel en zet deze voor haar klerenkast. Vanaf de stoel tast ze naar de plastic zak met de smaragden; een veilige plek. Niemand maakt dit toch schoon. Plotseling staat Jeroen in haar kamer. Ze wankelt op de stoel en grijpt de bovenkant van de kast vast. ‘Zeg, ik hoorde wat jij tegen mam zei… klopt dat?’ Vijandig kijkt ze haar broer aan. Jeroen maakt een geruststellend gebaar en zegt met zijn handen in zijn zakken: ‘Maak je geen zorgen zus, ik sta ook aan jou en mams kant. Pa is een zak geworden, net zoals opa. Ik hoop dat ik niet zijn genen heb geërfd.’ ‘Jeroen, we moeten mam helpen. Ik vermoed dat pap mijn ketting wilde verpatsen. Blijkbaar heeft hij een zakelijke schuiver gemaakt.’ Jeroen strijkt door zijn blonde haar en zegt energiek: ‘Ik ga mijn licht in zijn kantoor opsteken.’ ‘Hoe denk je dat te gaan doen?’ zegt Iris terwijl ze van de stoel af stapt. ‘Nou… pa heeft toch een secretaresse? Knappe griet…’ Iris gaat voor hem staan en zegt terwijl ze hem kritisch bekijkt: ‘Een goede kapper, strak in het pak en je bent beslist een stuk. Je ziet er dan ouder uit dan 19.’ Jeroen grinnikt verlegen. Ze geeft hem een vriendschappelijke duw en roept hem na: ‘Maak haar niet zwanger!’ Hij steekt zijn tong uit en loopt de kamer uit. Ze zet de stoel terug, wast haar handen en ploft neer op haar bed. Over twee weken gaat ze trouwen, maar haar hoofd is er niet bij.
Twee jaar zijn verstreken en nog altijd is er van een reis naar Griekenland niets gekomen. Theo werkt nu voor haar vader en als ze hoort dat hij voor zaken naar Griekenland moet, staat ze erop om mee te gaan. Hij geeft morrend toe en als de reis voor de deur staat begint hij: ‘Iris, is je koffer gepakt?’ ‘Ja, wat dacht je. Heb je nog businessclass kunnen regelen?’ Theo knikt afwezig en zegt: ‘Zeg, doe die smaragden in hemelsnaam in de kluis, als jij die verliest… dat dekt de reisverzekering niet.’
Tegen lunchtijd komen ze in Athene aan. Theo houdt een taxi aan. Tijdens de lange rit zit Theo berichtjes op zijn smart Phone te lezen. Iris is niet onder de indruk van de buitenwijken. Rommelige flatgebouwen en winkels met goedkope spullen. Als de taxi stopt knikt Theo tevreden en mompelt: ‘Een eerste klas hotel. Hup Iris, in de benen.’ Bij de balie toont Theo het papier met de reservering dat zij thuis had afgedrukt. Hij staat daar of hij het hotel bezit en begint ongeduldig met zijn vingers op de balie te trommelen als het meisje een verkeerde datum intoetst. ‘Kamer 120, dat moet toch niet zo moeilijk zijn. Het is een suite,’ zegt hij neerbuigend naar het meisje dat steeds zenuwachtiger wordt. Als ze de sleutel krijgen loopt Theo ongeduldig door. Iris roept hem na: ‘De koffers…’ ‘O, laat die maar brengen. Ik moet nodig…’ Ze slikt een nare opmerking in. In de suite gaat ze met een plof op het bed zitten en roept: ‘De matras is in ieder geval prima.’ Na Theo bekijkt ze de badkamer en pakt de verleidelijk uitgestalde bad spullen. ‘Een bubbelbad…’ Ze draait de kraan open en voelt of de temperatuur goed is. Als ze in de dikke witte badjas de slaapkamer inkomt, zit Theo al te telefoneren. Ze ziet dat het vollopen nog wel even zal duren en begint de koffers uit te pakken. Gelukkig zijn Theo’s kleren niet gekreukeld. Theo is nog steeds aan de telefoon. Na een goedkeurend knikje naar zijn dure pakken, concentreert hij zich weer op het gesprek. Snel hangt ze haar eigen kleren uit en loopt met de smaragden naar de wit marmeren badkamer. De badjas hangt ze over een krukje. Naakt voor de spiegel houdt ze het collier voor. Niemand denkt toch dat het echt is, maakt ze zichzelf wijs. Ze neemt een royale hand badzout, leunt achterover in het warme water en voelt zich loom worden. Het water koelt al af en als ze nog iets van Athene wil zien, moet ze opschieten. Ze stapt het bad uit, doet het collier om en hijst zich in een strakke witte zonnejurk. Toch maar een dunne shawl om, want om met de smaragden te koop te lopen wil ze ook niet. Het geeft haar een apart gevoel dit collier te dragen in de stad waar haar grootmoeder haar grote liefde vond. Ze loopt naar de slaapkamer, waar Theo met zijn hand om de hoorn en fluistert: ‘De Griek komt straks hier. Reken er maar niet op dat we vanavond samen kunnen eten. Amuseer je maar.’ Voor ze iets terug kan zeggen, ziet ze hem zich al weer concentreren. Hij kijkt niet op wanneer ze de kamer verlaat. De lift zoeft haar naar beneden. Bij de balie vraagt ze een plattegrond van de stad en bestelt een taxi. Vergezeld van toeristen in bijpassende slechte kleding, loopt ze het hotel uit. Buiten is het bloedheet. De portier fluit en al gauw komt een taxi voorrijden. Ze ziet een knappe man in een duur zomer pak haastig naar de taxi lopen. Hij heeft het achterportier al geopend en staat op het punt om in te stappen. ‘Hé, mijnheer ik bestelde deze taxi,’ zegt Iris nogal hard in het Engels. De man kijkt haar verbaasd aan, verontschuldigd zich in typisch Oxford Engels. ‘Neemt u mij niet kwalijk, ik dacht…’ Hij lijkt van zijn stuk gebracht. Als ze instapt, glijdt haar shawl af. Terwijl ze de chauffeur instructies geeft om naar het Plaka te rijden, ziet ze de man naar haar collier kijken. Als ze het portier dicht trekt, wil hij nog iets zeggen, maar de taxi trekt al op. In het Plaka trekt ze de shawl toch maar dichter om haar hals, wanneer ze door een bedelaar wordt aangesproken. Ze ziet meer arme mensen. Op internet las ze dat deze oude huizen voor het gewone volk nauwelijks meer te betalen zijn. Net zoals in de Jordaan, is ook hier de volkswijk erg in geworden. Ze geniet van de schilderachtige huizen. Een groot prachtig opgeknapt pand trekt haar aandacht. Net als ze met haar telefoon een foto wil maken, wordt haar handtas afgerukt. Ze gilt en ziet de voordeur van het mooie huis opengaan. De man die in jeans naar buiten komt, heeft de situatie meteen door en rent achter de straatrover aan. Besluiteloos kijkt ze om zich heen. De man ziet ze niet meer. Ze hoort getoeter en dan volgt een klap. Geschrokken blijft ze als versteend staan. Op het geluid van een sirene gaat de deur van het mooie huis open. Een gedrongen man in een bediende jasje komt naar haar toe en zegt iets, maar ze verstaat hem niet. Dan maakt hij een gebaar waarvan ze begrijpt dat hij haar een glas water zal brengen. Dankbaar neemt ze het glas aan en drinkt het gulzig leeg. De bediende kijkt naar iets achter haar en als ze zich omdraait ziet ze de sportief geklede man buiten adem komen aanlopen. Hij houdt haar tas vast. Ze zucht van opluchting. Verbaasd ziet ze dat dit dezelfde man is die in de door haar bestelde taxi wilde stappen; ze herkent hem aan zijn grijze krullenbol. Hij overhandigd haar de tas, houdt haar hand net iets te lang vast, kijkt haar geamuseerd aan en zegt: ‘Dat is de tweede keer vandaag… u volgt mij toch niet?’ Ze bloost onder zijn flirtende blik. ‘Dank u, wat is er gebeurd… ik hoorde een klap… u bent toch niet?’ Ook in het Engels antwoord hij: ‘De tasjesdief liep tegen een auto, daarom belde ik Ari. Gelukkig dat u bleef wachten… hoe had ik anders uw tas…’ Hij haalt diep adem en zegt: ‘Kom laten we niet op straat blijven staan.’ Ze bevoelt het halssnoer en ziet een eigenaardige blik in zijn ogen. ‘Ah, Ari gaf al een glas water, maar ik denk dat u wel iets sterkers kunt gebruiken na deze schrik.’ Aarzelend stapt ze naar binnen. Het interieur is een plaatje. Geen Ikea spullen, maar antiek gecombineerd met witte design stoelen. ‘Gaat u zitten… normaal ontvang ik mijn gasten niet op deze manier…’ ‘Ik weet niet hoe ik u moet danken.’ Ze wrijft over de smaragden. Hij knikt en het lijkt of hij opgelucht is. Ze draait zich om en ziet Ari het vertrek uit lopen. De man kijkt haar weer zo nieuwsgierig aan. Een huivering gaat door haar heen. Ze kijkt gefascineerd terug. Zoveel knappe kerels lopen er niet rond op deze aardbol. ‘Wilt u een kopje thee? Goed voor de schrik, zeggen de Engelsen, of drinkt u liever een sterke espresso.’ Ze moet lachen en zegt plagerig terug: ‘Drinken de Grieken daarvoor geen ouzo?’ ‘Als u dat liever wilt?’ zegt hij en kijkt haar weer licht flirtend aan. Ze knikt ontkennend en zegt: ‘Thee graag mijnheer…’ ‘Sorry, ik heb mij nog niet voorgesteld. Stavros Apoudopoulos.’ Hij staat op buigt voor haar, steekt zijn hand uit en als zij de hare uitsteekt, geeft hij haar een handkus. Hij kijkt haar diep in haar ogen en ze voelt haar hart een slag overslaan. Verward stamelt ze: ‘Gaat het, heeft u zich geen pijn gedaan?’ Hij lacht geamuseerd, schudt licht zijn grijze krullenbol en vraagt zacht: ‘Maar wie bent u, schone vrouw?’ ‘Iris de Jong,’ zegt ze en vindt dat zo gewoontjes klinken. Lijkt het of ziet ze een lichte teleurstelling in zijn gezicht als ze haar naam noemt, maar dan kijkt hij haar stralend aan en gaat hij naast haar op de beige bank zitten. Als Ari binnen komt met een groot zilveren blad, leunt hij behaaglijk achterover. Ze ziet de bediende vragend knikken en na een wenk van Stavros schenkt de huisknecht de thee in, uit een prachtige zilveren pot. ‘Woont u hier?’ vraagt Iris zich voorover buigend naar de glazen salontafel. Stavros knikt. ‘Ik vind het Plaka een enige wijk. U hebt echt het mooiste huis.’ Hij doet haar compliment met een elegant handgebaar af. Ari zet een schaal met koekjes voor haar neer. Als ze aan een van de zalige koekjes knabbelt, vraagt Stavros: ‘Heeft u nog plannen voor vandaag?’ ‘Nee… ik…’ ‘Mag uw redder u dan een diner aanbieden?’ ‘Maar dat is toch te veel…’ Stavros wuift dit weg en roept Ari. ‘Is er iets dat u niet eet?’ vraagt Stavros nog voordat hij met Ari gaat overleggen. Stil knikt ze ontkennend. ‘We kunnen straks buiten eten hier op mijn terras. Heerlijk rustig. Ik ben blij dat u mijn uitnodiging hebt geaccepteerd. Vertelt u eens iets over uzelf?’
Na haar derde glas witte wijn komt Ari melden dat het eten is geserveerd. Ze laat zich gaan als Stavros haar zacht tegen zich aandrukt wanneer hij haar de weg naar het terras wijst. Hij kijkt haar vurig aan, drukt een zachte kus op haar lippen en fluistert dat ze betoverend is. Als hij haar stoel aanschuift komt zijn hand even tegen haar borst. Ze huivert. Zacht streelt hij haar armen en gaat dan zitten. Ze moet denken aan de woorden van haar grootmoeder. Lieve kind, geniet er van… Ari zet een heerlijk voorgerecht neer en trekt zich dan terug. Als ze met haar hand over de fonkelende smaragden strijkt kijkt Stavros haar gefascineerd aan. Ze voelt dat hij iets wil zeggen, maar hij lijkt mijlen ver weg. Tijdens het hoofdgerecht praat Stavros honderd uit over de dingen die ze beslist in Athene moet gaan zien. Het begint donker te worden. Ari steekt kaarsen aan en haalt de borden weg. Als hij met de koffie komt, zegt Stavros hem iets in het Grieks. Ari knikt en even later hoort ze een motor vertrekken. Ze huivert. Stavros staat op en doet zijn jasje uit. Als hij dit om haar schouders doet, voelt ze zijn zwoele uitstraling. Ze leunt achterover waarop Stavros haar zachtjes laat opstaan. Hij draait haar zo dat ze elkaar aankijken. Zijn hartstocht windt haar op en als hij haar kust, kust ze hem vurig terug. Hij pakt haar hoofd en beide handen, kijkt haar liefdevol aan en laat zijn handen zoekend over haar lichaam glijden. Zacht drukt hij haar tegen zich aan en als ze hem voelt duwt ze haar borsten naar voren. Met een hand om haar billen leidt hij haar naar boven. Op de drempel van zijn slaapkamer aarzelt ze, maar als ze zijn vurige lippen voelt, geeft ze toe.
Zo heeft ze nog nooit genoten. Teder en hartstochtelijk. Uitgeput liggen ze tegen elkaar. ‘Iris,’ fluistert hij en speelt met een lok van haar blonde haar. Ze draait zich om op haar buik en vleit haar wang op zijn borst. ‘Ik heb genoten,’ fluistert ze. ‘Kom, wil je douchen?’ Ze knikt stil en denkt dat dit wel eeuwig had mogen duren. Als ze uit de badkamer komt staat Stavros in badjas voor haar. Hij heeft enkele schemerlampen aangestoken. Ze bewondert de mooie kamer tot haar blik wordt getrokken door een grote zilveren lijst. Ze slaat haar hand voor haar mond als ze de foto ziet.
Theo draait zich slaperig om als ze de hotelkamer binnenkomt. Zijn haar is in de war en ze ruikt een drankkegel. ‘Waar was je,’ roept hij korzelig en krabt zich onder zijn oksel. ‘Je zei…’ ‘God, wat ben je laat en wat zie je eruit.’ Hij snuift. ‘Verdomme, je ruikt naar seks.’ Hij komt op haar af en wil de ketting van haar hals aftrekken. ‘Laat dat!’ ‘Slet!’ roept hij en waggelt terug naar het bed, ploft op de matras, draait zich om en valt meteen in slaap. Op haar kussen ziet ze de uitnodiging liggen. Morgen wordt het varen geblazen op een mega jacht. Snel trekt ze haar nachthemd aan. Als Theo in zo’n bui is… Ze kan niet slapen, wrijft met haar handen tussen haar benen en huivert. Theo kan niet tippen aan Stavros. Die foto… o God, denkt ze. Hij heeft mij toch niet…
Op het jacht voelt ze zich een prinses. Theo, een en al charme, stelt haar voor aan een stel Grieken. ‘Van wie is dit jacht,’ vraagt ze als ze net een glas champagne aanpakt. ‘Van Stavros Apoudopoulos, zeer low-profile. Haast niemand kent hem, maar iedereen weet wie hij is. Iris pakt het glas zo stevig vast, dat het breekt. ‘Ach mevrouw, ik liet u schrikken, wat spijt me dat,’ zegt een jonge man. De stem… Ze kijkt hem aan en houdt haar adem in. Deze man lijkt sprekend op Stavros, alleen een jongere uitvoering. Theo’s ogen lijken sufferd te zeggen. Ze loopt van hem weg en controleert haar hand. Gelukkig heeft ze zich niet gesneden. Haar handen drogen gelukkig snel en de champagne is niet kleverig. Het incident is alweer vergeten en iedereen is druk aan het kletsen. Als de boot gaat vertrekken loopt Iris naar de reling om te kijken hoe de trossen worden losgegooid. Ze voelt dat iemand naast haar staat. Het is Stavros. ‘Mimi vond het ook altijd leuk om te kijken hoe het schip vertrekt.’ Ze knikt en blijft kijken. Hem aankijken durft ze niet. Samen staan ze daar met hun armen leunend op de houten reling. ‘Wist je dat ik vandaag aan boord zou zijn?’ ‘Ja, ik hou mijn zaakjes goed in de gaten. De anderen amuseren zich prima. Morgen neem ik je mee naar iets bijzonders.’ ‘Heb je een zoon?’ Hij kijkt verbaasd. ‘Nou ik zag hier net iemand die sprekend op jou lijkt, wel veel jonger…’ Hij staat op het punt iets te zeggen als plotseling zijn mobieltje gaat. Hij kijkt op het scherm, loopt weg en maakt een verontschuldigend gebaar.
‘Waar was je,’ vraagt Theo geïrriteerd, ‘we gaan zo aan tafel.’ ‘Ik keek hoe de boot werd afgemeerd.’ Theo heeft niet in de gaten dat ze nauwelijks een woord kan uitbrengen. Hij luistert al niet meer en loopt naar een druk gebarende Griek. Ze slentert naar de tafel op het achterdek en ziet haar naambordje. De grote overkapping zorgt voor schaduw. Stavros ziet ze niet en zijn jongere evenbeeld blijkt ook niet aan tafel te zitten. Als de lunch geserveerd gaat worden vraagt ze: ‘Zijn er nog andere tafels?’ ‘Hoezo?’ ‘Nou ik zag dacht ik meer mensen.’ Verlekkerd kijkt ze naar de halve kreeft die al voor haar klaar staat. Theo knikt, neemt een hap kreeft en zegt met volle mond: ‘Ja, voor de echte grote jongens. Binnenkort hoop ik daar ook bij te horen. Nu zijn we…’ Theo praat honderd uit met de man naast hem. Ze probeert een gesprek aan te knopen met een dikke heer, maar de man spreekt geen woord Engels of Frans. Ze lacht naar haar buurman, maar kijkt hem vernietigend aan als hij zijn hand op haar bovenbeen legt. Ze duwt de hand ruw weg. De man reageert niet eens. Theo heeft niets gemerkt. Ze zucht en denkt aan Stavros. Zijn gezicht blijft op haar netvlies. Theo stoot haar aan. ‘Zo, zit je te dromen?’ ‘Theo, die man naast mij spreekt alleen Grieks. Ik liet allerlei talen op hem los, maar…’ Na de koffie staat Theo meteen op en loopt naar een man met wie Iris hem al eerder zag praten. Ze kan nauwelijks wachten om meer over haar grootmoeder te horen. Speurend kijkt ze rond, maar ze ziet Stavros niet meer. Vanaf het bovendek hoort ze een helikopter starten. Ze knijpt haar ogen samen en houdt haar hand tegen de zon. Als ze de opstijgende heli ziet, vermoed ze dat het Stavros is die naar haar wuift. Spontaan wuift ze terug. ‘Zo je hebt net naar de grote baas gewuifd, wist je dat?’ hoort ze Theo achter zich zeggen. Ze draait zich om en wil ja zeggen, maar slikt dat in.
Het is donker als ze bij het hotel aankomen. Theo uit een verheugde kreet als hij de enveloppe met de uitnodiging ziet die op zijn bed ligt. ‘Morgen moet jij je maar amuseren,’ zegt hij en loopt fluitend naar de badkamer. Ze hoort hem luidruchtig bezig zijn en als ze het doortrekken van de wc gehoord heeft, gaat ze naar de badkamer en zet de douche aan. Het water kan de duizend vragen die door haar hoofd krioelen niet wegspoelen. Langzaam droogt ze zich af. Ze controleert haar gezicht op lijntjes, opent de flacon met body crème en smeert zich zorgvuldig in. Theo slaapt al, wanneer ze onder het dekbed kruipt. Ze doezelt nog na als Theo zich al staat te scheren. Hij maakt een grimas naar haar, pakt een zomerjasje en trekt de deur achter zich dicht. Net is ze klaar als ze een klop op haar deur hoort. ‘Mevrouw de auto staat voor.’ ‘Maar, ik heb…’ Ze doet de deur open en staart in het lachende gezicht van Stavros. Hij geeft haar een handkus en zegt: ‘Kom je mee?’ Hij opent de deur van een bescheiden cabrio. Ze stuiven weg, maar rijden bijna stapvoets door het drukke stadsverkeer. Verrukt kijkt ze naar de zee. Hij legt zijn arm om haar schouders en fluistert in haar oor: ‘Spijt?’ Hij wacht haar antwoord niet af, verlaat de weg en stopt in een klein plaatsje. ‘Even de benen strekken. Koffie?’ Ze knikt en vraagt zich af of hij hier met haar grootmoeder heeft gewoond. Hij lijkt haar gedachten te raden, kijkt haar jongensachtig aan en zegt: ‘Nog even, het is een verrassing.’ Ze voelt zijn hand op haar arm en dat geeft haar een tintelend gevoel. Stavros troont haar mee naar een klein terrasje en bestelt twee espresso. Hij gaat pas zitten als zij zit, strekt zijn benen onder het tafeltje en knikt haar vriendelijk toe. ‘Je zult wel geschokt zijn,’ begint ze. Hij roert nadenkend in de koffie en zegt: ‘Je grootmoeder was mijn grote liefde. Het was wederkerig. Helaas…’ ‘Je kon toch met haar trouwen?’ Hij lacht licht spottend. ‘Een gescheiden vrouw in het katholieke Griekenland? Nee, dat kon ik mijn familie niet aandoen. Nu heb ik daar spijt van. Conventies… ze verpesten veel, al hoewel ze ook erg nuttig kunnen zijn. Ik zou mijn erfenis verspelen. Vergeet niet dat je grootmoeder 41 was toen ik haar ontmoette en ik pas 26.’ Vlug rekent ze uit dat hij nu dus 51 is. Ze had hem 45 geschat. Stil drinkt ze de koffie. ‘Zullen we weer?’ ‘Ja, laten we gaan. Ik ben erg nieuwsgierig.’ Iris pakt haar tas en loopt achter Stavros aan. ‘Ken je dit dorpje?’ ‘Lieve Iris, ik ken Griekenland door en door.’ ‘Maar… niemand groette jou.’ ‘Dat wil ik ook niet. Ik timmer niet graag aan de grote weg.’ De weg gaat steil omhoog. Iris ziet de zee en wijst verrukt naar een eilandje. Stavros glimlacht. ‘Mimi genoot altijd van dit stukje weg. We zijn er zo.’ Het weggetje wordt nu een karrespoor en Stavros rijdt stapvoets. Ze kan de wilde bloemen bijna aanraken. Zoemende bijen trekken zich niets aan van de cabrio. Ze snuift en doet haar ogen dicht. ‘Lavendel,’ zegt ze zacht. Stavros knikt, maar houdt zijn aandacht bij de kuilen in de weg. Hij draait plotseling naar links en stopt na 50 meter. Als hij het contact uit zet hoort Iris, behalve het gezoem van de bijen, de stilte. Hij stapt uit en kijkt om zich heen. Iris volgt hem en ziet hem in gedachten verzonken naar een lief klein huisje lopen. Hij haalt een koperen sleutel uit zijn zak, duwt de houten deur open en laat haar voorgaan. ‘Is dit…’ ‘Ik kocht dit voor Mimi en nu is het voor jou.’ ‘Maar…’ ‘Geen gemaar.’ Hij duwt haar de sleutel in haar hand en Iris ziet dat hij tranen in zijn ogen heeft. Prompt slaat hij zijn arm om haar heen en fluistert: ‘Nu jij hier bent is het net of…’ Hij laat haar los om de luiken te openen, waardoor het zonlicht binnen komt. ‘Kijk rustig, ik moet even iets uit de auto pakken.’ Ze beroert de eenvoudige houten meubels met haar hand, opent de keukenkastjes en loopt naar de slaapkamer. Snel loopt ze naar het woonvertrek als ze Stavros hoort aankomen. Hij draagt een koelbox en zet deze op het aanrecht. ‘Is hier water en elektriciteit?’ Hij knikt. ‘Ja, dat liet ik aanleggen. Je ziet er niets van. Als je het koud hebt, kan de openhaard aan.’ ‘Wat is achter die deur?’ Voordat hij iets kan zeggen duwt ze de deur open. Ze slaat haar hand voor haar mond als ze het ziet. Een kinderkamer. Stavros krabt zich op zijn hoofd. ‘Ik zal je alles vertellen, maar eerst een glas wijn.’ Hij opent de koelbox, pakt een fles en neemt er een stuk salami uit. Uit een kast haalt hij twee glazen en knikt als Iris een bord pakt. Stavros zoekt een mes in de keuken la en snijdt enkele plakjes af. Hij zet alles op tafel en maakt en gebaar dat ze moet gaan zitten. Vakkundig trekt hij de fles open. Als beide glazen vol zijn, heft hij het glas. Iris voelt zich weer smelten onder zijn warme blik. Ze neemt een slok en leunt afwachtend achterover. ‘Mimi werd zwanger en kwam terug. We kregen een zoon, een prachtvent. Ik was toen net klaar met mijn studie.’ Hij kijkt naar buiten en zwijgt. ‘Is hij…?’ ‘O, hij leeft. Je hebt hem gezien neem ik aan.’ ‘Was hij…’ ‘Ja, hij lijkt sprekend op mij.’ ‘Maar dat is toch geweldig?’ Stavros kijkt haar onderzoekend aan. Die foto… Erg goed had ze deze niet bekeken, maar op het eerste oog… De vraag of ze er nu net zo uitziet als haar grootmoeder dertig jaar geleden, komt niet over haar lippen. ‘Waarom ging mijn grootmoeder terug?’ Stavros speelt met een gouden ring. ‘Ik dacht dat je niet getrouwd was.’ Hij kijkt haar lachend aan. ‘Waren we ook niet, maar dat is geen reden om elkaar geen ring te geven.’ Hij schenkt haar nog eens in. Hij pakt haar hand en kijkt diep in haar ogen. Als de fles leeg is pakt hij enkele plastic dozen uit de koelbox. Iris snuift en zegt: ‘Zalig, wat nam je allemaal mee? Dat is voor een heel leger.’ Na een heerlijke portie gerookte zalm, zegt Stavros: ‘Je draagt gemakkelijke schoenen. We kunnen van hieruit naar zee. Zin in een wandeling?’ Ze knikt enthousiast en loopt achter hem aan het smalle pad af. Op het strandje van een kleine baai roept ze: ‘Jee, zo dichtbij?’ Hij knikt stralend, drukt haar tegen zich aan, zwaait met zijn hand richting land en zegt: ‘Dit hoort er allemaal ook bij.’ ‘Ik zou wel willen zwemmen.’ ‘Nou, wat let je. Met Mimi zwom ik hier heel vaak.’ Hij loopt naar het water, voelt met zijn hand en roept: ‘Het water is heerlijk.’ Spontaan trekt hij zijn hemd uit en begint zijn broek los te knopen. Iris ziet hem zijn schoenen uitschoppen en trekt met een roekeloos gevoel ook haar kleren uit. Lachend pakt hij haar op en draagt haar het water in. Met haar handen om zijn nek plonzen ze in het water. Ze zwemmen een stuk en als ze terug zwemt, merkt ze dat ze kan staan. Stavros pakt haar bij haar middel vast. Als hij haar tegen zich aan drukt, geeft ze weer toe.
Uitgeput liggen ze op het zand. ‘Sorry, het ging vanzelf… spijt?’ Nagenietend sluit ze haar ogen. Stavros pakt haar kin en dwingt haar hem aan te kijken. ‘O God, wat moet je niet van mij denken. Normaal doe ik dat niet, maar jij, jij bent heel speciaal.’ ‘Ik wil niet…’ Ze voelt twee vingers op haar lippen. ‘Nee Iris, wat ik voel, voel ik voor jou.’ Ze kijkt in zijn ogen. Zoveel liefde en warmte. Theo houdt tijdens hun samenzijn aan zijn stelregel vast, dat het erom gaat dat hij klaarkomt en als zij geniet, is dat meegenomen. Ze voelt zich dol gelukkig en ellendig tegelijkertijd. Tijdens hun twee jarig huwelijk kwam het gewoon niet in haar op om iets met een ander te beginnen. Stavros, de viriele hartstochtelijke Griek. Wat moet oma dol op hem zijn geweest. Ook nu hij niet meer zo jong is, is hij een geweldige minnaar. ‘Waar denk je aan?’ vraagt hij en streelt zachtjes haar borst. Ze voelt dat ze hem weer wil hebben en rolt naar hem toe. ‘Stavros,’ fluistert ze en klemt zich aan hem vast. Het begint donker te worden. Ze huivert. Stavros tilt haar op alsof ze een veertje is en loopt het pad op naar het huisje. ‘Al dat zand… eerst douchen.’ Ze draait de kraan open, verwacht koud water, maar lacht als er warm water uit de douche komt. ‘Stouterd, heb jij dat expres aangezet?’ ‘O, dat staat altijd aan lieverd.’ Dat woord klinkt haar als muziek in haar oren. Ze pakt een mooie zachte roze handdoek. Alles ziet er zo helder en fris uit. ‘Komt hier iemand om schoon te maken?’ ‘Natuurlijk. Twee keer in de week. Ook een tuinman, anders zou het hier dichtgroeien.’ ‘Kom je hier dan nog?’ ‘Wij Grieken houden ervan om onze gevoelens te koesteren. Iris, eerlijk, ik was dit niet van plan. Nu het ons overkomt, laten we ervan genieten. Een geschenk uit de hemel…’ Iris kijkt in de spiegel. Met kletsnatte haren ziet ze er niet uit. De hartstocht die ze voelt beangstigt haar. Naast de grote euforie bekruipt haar plotseling een gevoel van walging. Dat ze zich zo heeft laten gaan; een man die ze nauwelijks kent… Bevredigt hij zijn droombeeld? God wat een gemakkelijke prooi is ze geweest. Ze wil hier weg, maar hoe? Lopen in het donker? Ze kent heg noch steg. Ze hoort Stavros fluiten. Mooie rijke Griek die alles kan krijgen. Hij hoeft maar te knippen… ‘Alles goed?’ hoort ze hem roepen. Met moeite krijgt ze ja uit haar keel. Ze zoekt in laden naar een föhn. Verbluft ziet ze een pakje brieven met het handschrift van haar grootmoeder. Gauw stopt ze die in haar tas. Als ze het lachende gezicht van Stavros achter zich in de spiegel ziet, weet ze niet of hij dit gemerkt heeft. ‘Ik zoek een föhn,’ zegt ze schaapachtig. Stavros wrijft met zijn handen door haar haar en zegt: ‘O, dat is zo droog.’ ‘Stavros…’ Ze ziet hem vragend kijken. ‘Ik, eh, denk toch niet dat dit een goed idee was.’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Ik wil weg,’ fluistert ze. Stavros krabt zich op zijn hoofd en kijkt gekwetst. ‘Ik dacht…’ Nu hem niet aankijken, anders smelt ik weer. ‘Eh, ik wil niet zo hard van stapel lopen. Kan je mij naar Athene brengen?’ ‘Als jij daarop staat… het is nu donker en de weg is niet verlicht. We zullen er nu zeker twee keer zo lang over doen, dat wordt dus gauw vier uur rijden.’ Ze twijfelt. Stavros, omarmt haar, maar ze duwt hem zacht van haar af. ‘Wat zit je dwars, zeg het maar,’ fluistert hij schor. Ze maakt zich uit zijn armen los, gaat voor hem staan en zegt met vaste stem: ‘Ik wil niet dat je mij misbruikt omdat je in mij mijn grootmoeder terug wil hebben.’ Hij wil iets terug zeggen, maar Iris gaat door: ‘Is dat zo? Je zei… ik begrijp dat je dol op haar was. Je bent een zeer aantrekkelijke man, warm, gul, maar dat is voor mij niet genoeg. Bovendien ben ik getrouwd. Wie weet is het beter om afstand te nemen, begrijpt je.’ ‘Lieve Iris, leer ook eens om van het leven te genieten. Je komt hier helemaal los. Ik zag je met je man… hij behandelt jou niet… Goed, ik zal je naar Athene brengen. Beloof jij mij dat je mij nog een kans geeft?’ Ze knikt stil en begint haar spullen bij elkaar te pakken. Tijdens de terugrit zwijgen ze. Het is drie uur in de nacht als Stavros haar voor het hotel afzet. Ze zacht mogelijk opent ze de hotelkamer. Theo schrikt wakker als hij haar ziet. ‘God Iris, waar was je? Wat zie je er uit? Uit de boot gevallen?’ Ze loopt naar de badkamer. Theo komt haar achterna en pakt haar ruw vast. ‘Waar was je?’ ‘Als ik dat zeg, geloof jij mij toch niet.’ Ze gaat uitdagend voor hem staan en zegt: ‘Ik was bij Stavros Apoudopoulos.’ ‘Wat? Hoe heb jij….’ ‘Ga zitten. Als je rustig luistert, zal ik het jou vertellen.’ ‘Maar, hoe ken je…’ ‘Theo, ik zei rustig.’ Ze wijst naar het bed. Geeuwend laat hij zich op het bed zakken, propt een kussen achter zijn hoofd en met een gebaar van kom op kijkt hij haar wantrouwend aan. Ze schraapt haar keel, gaat op een transparante Philip Stark stoel zitten en schopt haar schoenen uit. ‘Eergisteren liep ik door het Plaka, stond voor een schitterend huis toen iemand mijn tas afrukte. Toevallig kwam er net een man naar buiten, zag dat en rende de boef achterna. Die man was Stavros Apoudopoulos…’ Ze vertelt over de klap en dat ze daarna een kop thee gingen drinken. ‘Nou en toen zag hij mijn ketting.’ ‘Wat! Ik heb nog zo gezegd om dat dure ding niet mee te nemen.’ ‘Stil, alsjeblieft. Wat je nu zult horen…’ Ze ziet hem in het dekbed knijpen. ‘Stavros gaf deze ketting aan mijn grootmoeder.’ Theo’s mond valt open. Ze knikt. ‘Vandaag heeft hij mij meegenomen naar het huisje waar ze samen hebben gewoond.’ Theo laat het nog steeds op zich inwerken. Plotseling kijkt hij haar aan en zegt met een lage dreigende stem: ‘Ik zie het, je bent met hem naar bed geweest. Slet!’ ‘Nou en… Ik weet heus wel dat jij het met je secretaresse doet. We staan quitte. Mag ik ook eens wat?’ ‘Jij… jij…’ Hij wil naar haar toekomen, maar struikelt over zijn pantoffels. Iris pakt de stoel en houdt deze als een wapen voor zich. ‘Waag het niet om dichterbij te komen,’ gilt ze als hij opgekrabbeld is. ‘Jij bent mijn vrouw.’ ‘Als jij je zo gedraagt niet lang meer.’ Met een van woede vertrokken gezicht briest hij: ‘Dan zal ik jou ook iets vertellen. Die stomme vader van jou heeft mij er in geluisd. Met mooie beloftes maakte mij partner als ik aandelen zou kopen. Die rotdingen blijken niets waard. Ik werk me hier uit de naad om er nog iets van te maken en jij…. jij fuckt de grote baas.’ Hij laat zich op het bed vallen en begint hysterisch te lachen, waarbij hij met zijn handen over zijn gezicht wrijft. Plotseling houdt hij op met lachen en zegt sluw: ‘Ik weet het goed gemaakt. Fuck die vent zo vaak je wilt, als jij er maar voor zorgt dat ik alle opdrachten van die reder krijg.’ Hij kijkt op zijn horloge en bromt: ‘Het is verdomme al bijna licht.’ Boos pakt hij de wekker en trekt het licht uit. Op de tast vindt ze haar bed. Slapen kan ze niet. Ze weet zich geen raad. Haar liefde voor Theo is bekoeld. Een vergissing, zoals Karin, een van haar vriendinnen zei die een zelfde ervaring had na een jaar huwelijk. Ze kunnen niet met hun vingers van hun secretaresse afblijven, geloof me, jij bent straks ook aan de beurt. Mijn Bert is precies als Theo en trouwens net zoals de meeste mannen. Ze trouwen om rustig hun gang te kunnen gaan. Die meiden denken er financieel beter van te worden, maar meer dan af en toe een etentje of een flesje goedkope parfum, krijgen ze toch niet. Nee Iris, is ben het zat. In bed stelt Bert niets voor. Als ik iemand anders tegen kom, stap ik op, of ik geef hem een koekje van eigen deeg. Ik ga verdorie niet op een droogje zitten. Ze moesten hier samen smakelijk om lachen, zeker over dat op een droogje zitten. ‘O Iris, wat heb jij een dirty mind,’ had Karin geroepen. Iris draait zich om. Het lachende gezicht van de knappe Stavros blijft op haar netvlies. Viriel, teder, hartstochtelijk, zwoel en razend aantrekkelijk… Als ze eindelijk wakker wordt is Theo al vertrokken. Ze pakt haar kleren en stopt deze in haar koffer. Genoeg heeft ze er van. Met hangende pootjes naar Stavros in zijn mooie huis wil ze ook niet. Gelukkig heeft ze een eigen bankrekening. Veel staat er niet meer op nadat de successierechten, de kosten van de begrafenis en de notaris eraf gegaan zijn. Zou ze een hypotheek op het huis kunnen nemen? Sinds haar huwelijk heeft ze niet meer gewerkt. Theo vond dat niet nodig. Ze kan eigenlijk niets. Ja, met haar typediploma een baantje op een kantoor als secretaresse. Wil ze wel in Athene blijven? Het is nu de tweede keer dat ze Theo van een andere kant heeft gezien. Karin werd door haar man geslagen. Na hun scheiding, leeft ze van de bijstand. Zij heeft het huis nog, maar zij beloofde haar ouders, dat ze daar konden blijven wonen. Zou haar vader ooit haar moeder hebben geslagen? Ze acht hem er wel toe in staat. Gescheiden zijn haar ouders nog steeds niet. Vader praatte haar moeder om. Ze besluit de notaris te bellen om raad te vragen. In het hotel is een business centrum en als ze daar op de computer inlogt, heeft ze het telefoonnummer van de notaris snel gevonden. Terug in haar kamer belt ze naar Nederland. Het is echter de kandidaat die opneemt. ‘Nee, de notaris is niet te bereiken. Hij is zijn pensioen aan het voorbereiden. Kan ik u van dienst zijn?’ Ze ziet het blozende gezicht van de jongeman weer voor zich. Om aan dat watje haar ziel en zaligheid bloot te leggen… maar ze heeft weinig keus. Een advocaat kent ze niet en bij haar weten is het notariaat een onderdeel van de rechtenstudie. Uiteindelijk heeft zo’n man een zwijgplicht. Hij hoort blijkbaar haar aarzeling. Vriendelijk zegt hij dat alles wat ze vertelt bij hem veilig is. Ze probeert haar tranen in te houden en zegt in het kort wat er gebeurd is. Wanneer de jongeman een goede luisteraar blijkt te zijn, kan ze niet meer ophouden en komt de hele geschiedenis naar buiten; de smaragden, Stavros en de dreiging van Theo. ‘Ik wil weg. Nu zit ik in Athene. Ik weet niet wat ik doen moet.’ Ze begint te snikken. De jongeman wacht geduldig tot ze weer rustig kan ademhalen. ‘Mevrouw, als u wilt kom ik naar u toe.’ ‘Dat meent u toch niet?’ ‘Toevallig begint morgen mijn vakantie. De vriend met wie ik een trektocht zou maken is ziek geworden. Ik kan een ticket Athene bestellen.’ ‘Maar… eh, de kosten…’ ‘Dat zien we later wel weer. Waar bent u nu?’ Aarzelend noemt ze de naam van het hotel. ‘Als u even wacht, dan kijk ik op internet. Blijft u aan de lijn.’ Ze hoort hem op een toetsenbord ratelen. Hij bromt in zichzelf en dan hoort ze: ‘Bingo, mevrouw ik kan een vliegtuig nemen om drie uur, vandaag nog… Het beste is dat u toch in uw hotel blijft. Neemt u desnoods een andere kamer. Ik zal u mijn mobiele nummer opgeven.’ Bibberig schrijft ze zijn nummer op. Ze legt het toestel neer en merkt dat haar maag knort. Weer pakt ze de telefoon, belt roomservice en bestelt een maaltijd. Terwijl ze op het eten wacht, pakt ze de brieven van haar grootmoeder. Ze legt deze op volgorde en strijkt ze netjes glad. Als ze de eerste brief heeft gelezen, wordt er op de deur geklopt. Ze schrikt en loopt naar de deur. Door het kijkgat ziet ze een ober met een tafeltje. Ze laat de man binnen en ziet dat hij verbaasd naar haar gepakte koffer staart. Hij wil iets zeggen, maar Iris dankt de man en geeft hem een fooi. Zodra hij weg is, licht ze de cloche op en ruikt een heerlijke omelet. Ze probeert zich op het eten te concentreren, maar dat lukt haar niet. Ze rolt het tafeltje naar de kant en pakt de brieven weer op. Zittend op haar bed leest ze in de derde brief over de zwangerschap. Stavros, ik schrok enorm toen mijn huisarts vertelde dat ik zwanger ben. Ik ben dat nu ruim drie maanden. Lieverd je wordt vader… Ik kom naar je toe want ik wil niet nog eens zo’n scene meemaken. Ik kijk elke dag naar de mooie smaragden en ik strijk hierover, zodat het lijkt of je bij mij bent. Ik woon nog steeds in het tuinhuis, maar dat is vochtig en als de baby er is, kan ik daar onmogelijk blijven. Ze kijkt op. Het tuinhuis… helemaal vergeten. Ja, het is daar vochtig. Zou oma daar drie maanden alleen gewoond hebben? Ze drukt de brieven tegen haar hart en staart naar de spiegel. Even lijkt het of ze haar grootmoeder als jonge vrouw ziet; dan vervaagt het beeld. Ze leunt achterover, propt een kussen achter haar hoofd en leest nieuwsgierig verder. Ze weet nu wat er zich heeft afgespeeld, ook waarom oma na tien jaar is terug gegaan. Doodmoe van het lezen valt ze prompt in slaap. Van het rinkelen van de telefoon schrikt ze wakker. Ze zoekt met haar hand naar de hoorn en gaat rechtop zitten. ‘Ja?’ ‘Mevrouw, ik sta beneden, kan ik boven komen? Kamer 120 toch?’ ‘Eh, ja, ik was in slaap gevallen.’ Ze staat van het bed op en strijkt de kreukels uit haar kleren. Vlug loopt ze naar de badkamer om haar make-up te inspecteren. Ze hoort het klopje op de deur al en doet open. Even staat ze op het verkeerde been, want ze herkent de jongeman in vrijetijdskleding nauwelijks. Hij steekt zijn hand uit en als ze zijn stem hoort, laat ze hm binnen. Hij bekijkt de suite met een goedkeurende blik en vraagt: ‘Gaat het weer een beetje?’ ‘Ach ja. Ik heb net…’ ze wijst naar de brieven van haar grootmoeder. ‘U kreeg toch dat prachtige collier met smaragden?’ ‘Ja, en nu weet ik ook dat mijn oma een zoon kreeg van Stavros. Hoe zit dat nu met de erfenis? Moet ik die met hem delen?’ ‘Ho, ho, mevrouw, dat zal ik moeten uitzoeken. Niet getrouwd… zijn er wel voldoende bewijzen?’ ‘Nou de jongeman lijkt sprekend op zijn vader…’ ‘Dat wil nog niets zeggen mevrouw.’ ‘Kom, gaat u zitten, ik laat u zo onbeleefd staan. Trouwens wat moet ik doen…’ Ze schrikt als ze de sleutel in het slot hoort. Theo komt binnen met in zijn kielzog twee Grieken. Koel overziet hij de situatie en zegt: ‘Mijn vrouw Iris en dat is eh…’ De klerk staat op en zegt in het Grieks: ‘Ik ben de gids die met mevrouw Athene doet.’ ‘Juist ja,’ zegt Theo. ‘Ik wilde mij even gaan verkleden. We gaan uit eten. Iris schenk jij de heren een drankje in?’ Ze vangt een knikje op van de klerk wat doe dat maar betekent. Fluitend verdwijnt Theo naar de badkamer. De Grieken beginnen uitgebreid met de klerk te converseren. Zo schutterig is de jongeman niet meer. Iris luistert met verbazing. Ze vangt woorden zoals Acropolis op, maar daar blijft het bij. ‘Nou amuseer je maar,’ zegt Theo joviaal als hij met de 2 Grieken de kamer verlaat. ‘Ik weet uw naam niet eens… dat u zo goed Grieks spreekt…’ Hij lacht en zegt: ‘Mijn moeder is Grieks. Mijn naam is Nico Bijlsma, eigenlijk Nikos Bijlstra. Intussen ben ik ook notaris geworden. Athene ken ik goed. Noemt u mij alstublieft Nikos, nu we toch in Athene zijn…’ ‘Graag Nikos, maar noem mij dan Iris.’ ‘Ik zie dat je geslapen hebt. Eigenlijk rammel ik van de honger. Ga je mee naar een leuk tentje om een hapje te eten, dan kunnen we verder praten.’ ‘Graag, maar dan trek ik even een lange broek aan.’ Ze opent de kast en roept: ‘Ach, stom, vergeten, ik had alles al ingepakt.’ Ze bukt en trekt de koffer onder het bed vandaan. Ze grist er een jeans uit en doet het collier in haar handtas. ‘Zou je dat wel doen? De Grieken zijn arm, straks trekken ze je tas af. Beter om geen handtas mee te nemen… steek je creditcard en enkele contanten in je zak.’ Ze knikt en zegt: ‘Ja, Stavros zei ook al zoiets. Trouwens mijn tas werd al afgerukt, maar Stavros…’ Nikos knikt ongeduldig. Ze loopt naar de badkamer en komt daar even later uit in haar spijkerbroek. ‘Zo beter?’ Nikos knikt en houdt de deur voor haar open. ‘Wat deed je met die smaragden?’ ‘Nou gewoon, in mijn zak gepropt.’ Nikos schudt zijn hoofd. Ze lopen naar buiten en hij pakt haar beschermend bij haar arm als er iemand aan komt rennen. ‘Kom je hier vaker?’ ‘Ja, elk jaar. Ik heb hier een optrekje. Mijn moeder erfde dat van mijn grootmoeder. Een huisje in het Plaka. Ik denk er aan om het te verkopen. Die dingen doen tegenwoordig een vermogen, maar nu met de crisis…’ Plotseling blijft ze stokstijf staan. ‘Hé, wat doe je nu?’ roept Nikos. Ze wijst en fluistert: ‘Ik dacht dat ik Stavros zag.’ Ze ziet Nikos in de richting die ze aanwees turen. ‘Die knappe vent met een krullenbol?’ Ze hoort hem lachen en krimpt ineen als ze hem samen ziet met een knappe vrouw. Hij slaat zijn arm om haar schouder en drukt haar tegen zich aan. Iris verschuilt zich achter Nikos. Ze ziet dat Stavros hun richting uit komt en haalt diep adem. Nikos draait zich om en doet of hij haar omhelst. ‘Verroer je niet,’ fluistert hij. Ze voelt zijn lippen in haar hals. Na enkele ogenblikken laat hij haar los en zegt: ‘De kust is veilig.’ ‘Dank je.’ Nikos loopt door. Ze passeren het huis van Stavros. Vijf huizen verder stopt hij, haalt een sleutel uit zijn zak en opent een verveloze deur. ‘Mijn Griekse domein, vast niet zo’n paleis als het huis van Stavros Apoudopoulos.’ ‘Ken je hem?’ Hij knikt, laat haar voorgaan en zegt zacht: ‘Mijn grootmoeder was werkster voor de Apoudopoulos familie.’ ‘Hemel.’ ‘O, ze had het goed hoor. Prima lui, loyaal voor hun personeel. Mijn tuin grenst aan die van jouw Stavros.’ ‘Zeg…toen jij het testament van mijn grootmoeder las en het foedraal zag… wist je toen…’ Hij gaat voor haar staan en knikt. Iris voelt zich stom. Ze dacht dat Nikos, toen hij het tasje aanreikte bloosde omdat hij haar leuk vond. Stavros heeft haar danig in de war gemaakt. Nikos kijkt haar nieuwsgierig aan. Hij lijkt zich totaal niet te schamen over het idee dat zijn grootmoeder de boel bij Stavros schoonhield. ‘Mag ik eens kijken?’ ‘Natuurlijk, ga je gang.’ Nieuwsgierig loopt ze door het kleine huis. ‘Ja, een lik verf kan het wel gebruiken,’ zegt Nikos, die pal achter haar staat. Ze ziet twee kleine slaapkamers. ‘Je kunt hier intrekken zolang… als je het niet vervelend vindt om met een vreemde man…’ Even wil ze iets onaardigs zeggen. Ze zucht en zegt zacht: ‘Dat is reuze vriendelijk, maar…’ ‘Je bent mijn cliënt.’ ‘Ja, natuurlijk,’ zegt ze zo neutraal mogelijk. Nikos doet enkele luiken open. Vanuit een keukentje kom je in een achtertuintje. Nieuwsgierig loopt Iris naar buiten. Bij een stenen muur gaat ze op haar tenen staan. Ze kijkt prompt op het terras waar ze enkele avonden geleden met Stavros heeft gegeten. ‘Zei ik toch…’ zegt Nikos. Nikos is een stuk langer. Hij speurt over de muur, zwaait en roept: ‘Hallo Ari?’ ‘Nikos…’ hoort ze enthousiast roepen. Beide mannen beginnen druk te praten. Iris wil niet gezien worden en loopt binnen. Enkele oude foto’s trekken haar aandacht. Op een daarvan denkt ze Stavros te herkennen, al is zijn gezicht niet goed te zien. Wanneer Nikos de kamer in komt zegt hij: ‘Waarom vluchten? Ik dacht dat jij…’ ‘Nikos, ik weet het niet. Stavros… hij maakte mij van slag, maar… mijn grootmoeder… ach het doet er niet toe. Ik moet orde op zaken stellen en ik wil niet naar de pijpen van mijn man dansen. Trouwens hoe kan ik het snelste scheiden? Hoe pak ik dat aan?’ ‘Scheidingsrecht is niet mijn sterke kant. Dat gaat alleen snel wanneer beide partijen het ermee eens zijn. Ik weet van mijn baas hoe jou familie in elkaar steekt. Je moeder is bij ons geweest. Ja, daar kijk je van op. Maar je vader… hij sprak over schande. De woorden de man is de heer des huizes hoor ik maar al te vaak. Je moeder begreep dat het alternatief de bijstand was en dus koos ze ervoor om in het grote huis te kunnen blijven.’ ‘Maar dat is chantage.’ Nikos haalt zijn schouders op en zegt schamper: ‘Het is bijna altijd een zaak van geld.’ Ze knikt stil en moet aan een van de laatste brieven van haar grootmoeder denken. Ook zij koos voor het geld, want anders zou ze de Beukenhorst kwijt raken. ‘Ik heb het collier nog.’ ‘Mag ik eens?’ Aarzelend haalt ze het uit haar zak. ‘Heb je het ooit laten taxeren?’ ‘Nou… nee.’ ‘Dus je weet niet…’ Nikos loopt er mee naar een tafel en doet een lamp aan. ‘Volgens mij…’ ‘Dus toch Swarovski?’ ‘Het foedraal is van een bekende juwelier in Athene, maar toen ik het bekeek, viel het mij op dat het niet helemaal paste. Heb jij dat ook gezien?’ ‘Hemel, nee, Ik nam aan dat ze wel echt zijn.’ ‘Ik herinner mij de naam nog van de juwelier. Morgen kan je daar met dit collier heen.’ ‘Goed idee, maar wat nu?’ ‘Eerst een hapje eten.’
Nikos loopt voorop en groet een man die met een handdoek voor zijn buik naar buiten staart. Ze ziet dat hij als een broer wordt omhelsd. De man kijkt haar nieuwsgierig aan. Ze hoort het woord cliënt. Nikos bestelt een eenvoudige dagschotel. De eigenaar komt met een karafje wijn en uit zijn gebaar begrijpt ze dat dit van het huis is. ‘Ik reken af,’ zegt Iris als de borden worden weggehaald. Nikos knikt en zegt: ‘Wat doen we nu? Al je plan getrokken? Koffer ophalen, in het Plaka bivakkeren of blijf je liever bij je man?’ ‘Als dit collier…’ ‘Ja, dan heb je een probleem, maar ik dacht dat je dit uit piëteit tegenover je grootmoeder toch niet kwijt wilt.’ ‘Ik heb het huis nog.’ Nikos zegt hoofdschuddend: ‘Maar dat is toch niet in een dag verkocht.’ Nadat Nikos beloofd heeft gauw terug te komen, lopen samen naar het huisje van Nikos. Binnen vraagt ze: ‘Heeft Stavros nog meer kinderen?’ Nikos verstrakt. Iris houdt geschrokken haar hand voor haar mond. Ze kan het niet geloven, al begrijpt ze nu hoe de situatie in elkaar steekt. De foto… Stavros en de moeder van Nikos… Nikos heeft zich weer hersteld. Hij kijkt haar aan en zegt zacht: ‘Ja, het doet pijn. Mijn moeder… Stavros kan een vrouw betoveren. Ik herken die blik. Ik ben maar een gewoon mannetje.’ Iris hoort de pijn in zijn stem. ‘Jij…’ ‘Kom nou, toen jij destijds naar mij lachte… ik ben geen grote verleider.’ ‘Daarmee maak je een vrouw niet gelukkiger.’ ‘Geloof je?’ ‘Kom, het is al laat.’ Nikos knikt. Hij staat op, wenkt haar en doet de voordeur open. ‘Het is nu zo donker dat een taxi veiliger is. Denk er in de taxi maar over na wat je wilt.’ Ook in de taxi weet ze niet wat ze wil. ‘Zeg eens eerlijk Nikos, waarom ben jij meteen naar mij toegekomen?’ Hij lacht schamper en fluistert: ‘Ik dacht een kans te hebben…’ Hij laat de taxi stoppen, helpt haar uitstappen en voordat ze iets kan zeggen, rent hij weg. ‘Nikos,’ roept ze hem na. Ze ziet hem al niet meer, de duisternis heeft hem opgeslokt. Nog denkend aan de gebeurtenissen van afgelopen uren loopt ze de hal in. Theo zit daar en staat op. ‘Zo, lekker gegeten? Zeg, dat jongmens… Kan jij via die Nikos niet…’ ‘Nee, Theo, dat doe ik niet. Bovendien is het afgelopen.’ ‘Afgelopen? Wat afgelopen?’ ‘Ik ga morgen naar huis.’ Hij kijkt haar met open mond aan. Dan pakt hij haar bij haar arm en zegt: ‘Kom meid, ik heb er eens zin in. Laat maar eens zien wat die Griek jou geleerd heeft.’ Ze kan wel huilen, maar redt het om haar tranen in te houden. In de hotelkamer begint hij haar broek uit te trekken. Verbaasd voelt hij het snoer. ‘Oké, doe dat maar om en de rest uit.’ Hij heeft haar zo stevig vast dat ze bang wordt. Gedwee doet ze wat hij zegt. Ze ziet een gloed in zijn ogen die er eerst niet was. Ze schrikt als ze hem naakt ziet. Zo groot was hij nooit. Ze kreunt als hij haar neemt en klampt zich aan hem vast terwijl hij steeds roept: ‘Goed zo, zie je wel dat ik het ook kan.’ Als hij van haar afrolt, valt hij prompt in slaap. Stil gaat ze naar de badkamer, doet het snoer af en legt het in de hotelkluis. Morgen wil ze naar de juwelier. Een klein stemmetje zegt dat ze toch bij Theo zal blijven. Ze glimlacht en ze ziet in de spiegel dat haar grootmoeder ook zo kon kijken als ze het over het collier had. Als ze onder het dekbed kruipt, voelt ze Theo’s hand. Hij kruipt dicht tegen haar aan en fluistert: ‘Ik wil je niet verliezen.’ Ze kijkt even in zijn gezicht, maar ziet dat hij dit in zijn slaap heeft gezegd. Bedoelde hij haar? Ze haalt haar schouders op en draait zich om.
Wanneer ze het collier in het foedraal legt, denkt ze aan de woorden van Nikos. Kritisch kijkt ze naar de verdiepte uitsparing en ziet dat het collier inderdaad er niet helemaal in past. Theo is wakker geworden. Hij staat op en slaat zijn arm om haar heen. Hij drukt een kus in haar nek en vraagt: ‘Wat doe je nu?’ ‘Volgens Nikos zijn de stenen niet echt.’ ‘Wat heeft die gast er mee te maken…’ ‘Nou, dat is een heel verhaal.’ Hij begint haar benen te strelen en fluistert: ‘We kunnen nog even.’ ‘Theo, wil je het horen of…’ Plagend pakt hij haar op en laat haar op het bed zakken. ‘Ik geloof dat we maar in Giekenland blijven. Je moet hier wel of je wilt of niet.’ Hij streelt haar borsten en begint haar overal te kussen.
Aan het ontbijt vertelt ze over de gebeurtenissen van gisteren. ‘Jezus, dat Nikos ook…’ ‘En jij, heb jij ook overal nazaten?’ zegt ze plagend. Theo kijkt ernstig en zucht: ‘Met die fucker wil ik geen zaken meer doen.’ ‘Zo? Waarom ben je van gedachte veranderd?’ ‘Gisteren…een van die Grieken die jij nog een drankje gaf, viel morsdood neer. Hartaanval.’ Ze knijpt haar ogen dicht en fluistert: ‘Wat afschuwelijk.’ Ergens voelt ze zich opgelucht en vraagt: ‘Ga je mee naar die juwelier?’ Hij knikt ontkennend. ‘Nee, ik heb een lunchafspraak. Ik wil het gewoon niet weten. Altijd gedacht… ach het is nu niet meer belangrijk. Ik heb jou toch terug?’ Ze kijkt hem ernstig aan en zegt: ‘Ik hoop niet dat dit een bevlieging is.’ ‘Ik heb gisteravond veel nagedacht. Ik wil een restaurantje beginnen.’ ‘Wat? Koken is toch niet voor jou.’ ‘Eigen baas van een simpele pizzeria of een broodjeszaak. We zouden dat samen kunnen doen. Je vader… Hij kan de pot op.’ ‘Waar? Toch niet hier in Athene?’ ‘Nee, hier zou dat niet lukken, maar ergens aan een kust plaatsje. Een klein huisje… wat vind jij daar van?’ ‘Gossie, daar moet ik echt even over denken. Eerst wil jij achter het grote geld… denk je heus dat je gelukkig kan zijn met een simpele levensstijl?’ ‘Ik weet dat jij mij af en toe een opgeblazen kikker vindt, maar ik denk ook na over de toekomst. Je vader sprak over een gespreid bedje… Nou dat blijkt gebakken lucht. Om je in een stramien te blijven rotwerken… Waar doe ik het eigenlijk voor… voor dat rothuis? Alles slurpt geld, tijd om er tussen uit te gaan heb je niet, nou en als ik een vette bankrekening heb, krijg ik last van mijn hart. Ik heb dat gisteren zelf gezien. Paf, je bent zo weg. Niemand zegt dank je wel.’ Iris kijkt hem aan en ziet een andere Theo. ‘Ga jij nou maar achter die juwelier aan. Sorry, wat ik gisteren zei… dat was niet aardig.’ ‘Maar die lunch…, dat is toch zakelijk?’ ‘Ja, maar toevallig zit Pietro met wie ik die afspraak heb, ook op dezelfde lijn. Al die Grieken die rustig oud worden, leven in een klein huisje, hebben geen stress… Ik probeer de aandelen van de zaak te verkopen…’ ‘Hier in Griekenland?’ ‘Ja, iemand heeft belangstelling. Als we het over een andere boeg gooien… scheepsbehoeften… toeristen… ze willen een mooie boot huren; niet meer hebben. Daar ligt de toekomst. Je vader ziet dat nog niet, maar ik heb al een plan opgesteld.’ ‘Verkoop je je aandelen zonder pa in te lichten?’ ‘Moet dat dan?’ Iris begint te lachen: ‘Wat een goeie zeg. Geweldig. Van mij mag je.’ ‘Iris toe, laten we het weer proberen.’ Ze knikt en vindt het eigenlijk best spannend. Blijkbaar zit het in de genen. Haar grootmoeder was gelukkig in een klein huisje, al had Stavros dat wel van alle luxe voorzien.
Wanneer ze haar dagelijkse sieraden in de hotelkluis heeft opgeborgen, doet ze een plastic horloge aan. Het foedraal past niet in haar handtas. Theo ziet haar rondkijken. ‘Neem een plastic zak van het hotel, zo’n waszak. Niemand denkt…’ ‘Goed idee.’ ‘Nou sterkte. Ik wacht hier op je.’ ‘Succes met je plan Theo.’ Ze geeft hem een kus en loopt zwaaiend met de waszak de kamer uit. De winkelstraat waar de juwelier moet zijn is op loopafstand. Als ze voor de winkel staat voelt zich toch een beetje zenuwachtig worden. Ze drukt op de bel en hoort een zoemer. Een vriendelijke oudere heer met een goeden pince-nez kijkt haar vanachter de glazen deur vragend aan. Ze pakt de waszak en ze ziet zijn wenkbrauwen omhoog gaan. Hij ontgrendelt het slot en laat haar binnen. ‘U spreekt Engels?’ De man knikt. Ze haalt het foedraal tevoorschijn. ‘Kijk, ik heb dit van mijn grootmoeder geërfd. Ze heeft deze gekregen van…’ De man onderbreekt haar en zegt: ‘Stavros Apoudopoulos… ja ik weet dat.’ Hij kijkt haar vragend aan. ‘Wilt u dit verkopen?’ ‘Ik weet het niet, maar misschien vindt u mijn vraag stom. Wat is dit waard?’ Hij pakt het collier uit het foedraal, zucht, draait het om en zegt zacht: ‘Nooit gedacht dat ik dit nog eens zou zien.’ Iris kan haar ongeduld nauwelijks beteugelen. ‘Kijk, de jongen was nog student.’ ‘Is het niet echt?’ De man zegt niets, maar schuifelt naar achteren. Hij komt terug met een fluwelen zak. Hij pakt een plateau en laat voorzichtig een collier op het blad glijden. Iris houdt haar adem in. Ze kijkt op en ziet compassie in de ogen van de oude man. ‘Ik heb dit nagemaakt. Dit collier was van zijn moeder.’ ‘Dus het is niets waard?’ De man zucht weer, strijkt verlegen zijn haar opzij en zegt: ‘Stavros heeft mij nog drie colliers laten namaken. Ik moet u teleurstellen.’ ‘Geeft niet. Ik weet nu genoeg. Nog één ding mijnheer. Weet u of mijn grootmoeder ooit het echte collier heeft gedragen?’ De man schraapt zijn keel en zegt: ‘Ja, u lijkt precies op haar. Een bijzonder knappe vrouw. Het foedraal…’ ‘Ik begrijp dat dit niet past.’ ‘Dat hebt u heel goed gezien.’ ‘Mijn grootmoeder heeft dit gekoesterd.’ Ze voelt ongekende woede in zich opkomen. Stavros… wat een schurk. ‘Eh, wilt u het foedraal terug?’ ‘Mevrouw, dat is teveel gevraagd… maar ik kan u hiervoor… als compensatie … een bedrag geven.’ ‘Graag.’ Ze overhandigt hem het foedraal en even later staat ze met €1000 in haar hand. Ze glimlacht en stopt de ketting in haar handtas. De man neemt de waszak van haar aan. Begerig kijkt ze naar het echte collier. Aarzelend vraagt ze: ‘Mag ik dit een keer om hebben?’ ‘Natuurlijk mevrouw.’ De man komt achter de toonbank vandaan en doet de smaragden voorzichtig om haar hals. ‘Zo kijkt u nu eens in de spiegel. Voelt het anders?’ ‘Beeldig… nee… eigenlijk niet.’ Voorzichtig doet ze het af en geeft het collier terug. ‘Weet u, veel mensen leven heel gelukkig met een illusie.’ Ze knikt, geeft de man een hand en loopt opgelucht de winkel uit. Verkopen zal ze dit nooit en zeggen of het echt is? Het is een echt collier zal ze mensen antwoorden die deze vraag durven te stellen. Op weg naar het hotel denkt ze aan een naam voor pizzeria; iets met smaragd. Als ze op de kamer komt is Theo er nog niet. Ze stopt het geld van het foedraal in een enveloppe en schrijft hierop: Eerste aandeel in je zaak. Voldaan bestelt ze een espresso. Ze zit nog op het terras als ze Theo ziet aankomen. Hij oogt jeugdiger en kijkt zorgeloos. Hij ploft naast haar neer. ‘En?’ ‘De deal is bijna rond. En jij?’ Ze pakt de enveloppe uit haar tas en overhandigt die. Theo maakt hem nieuwsgierig open. ‘Maar…’ Ze kijkt guitig en haalt het collier uit haar tas. ‘Hoe…’ ‘Ik kon het foedraal verkopen. Het paste toch niet echt goed.’ ‘Zoveel?’ Ze knikt. ‘Is het collier?’ ‘Het is een echt collier Theo en verder wil ik het er niet meer over hebben.’
Na een jaar begint de pizzeria MIMI te lopen. Het interieur is smaragd groen geverfd. Tijdens de viering van dit succes draagt Iris het collier van haar grootmoeder. ‘Als jullie hard werken, kan je dat glaswerk inruilen voor echt,’ zegt een van de gasten en wijst op haar ketting. ‘Denkt u dat echte stenen je gelukkiger kunnen maken?’ De man kijkt haar nieuwsgierig aan en zegt peinzend: ‘Weet u, mijn nicht kreeg ooit ook zoiets. Van een rijke Griek. Nu ik goed kijk… ja, het zag er precies zo uit.’
‘Eva hou op, we gaan niet naar India, punt uit.’ ‘Alain, we hebben die prijs toch gewonnen? Doodzonde om dit te laten lopen. Zo vaak gaan we niet op vakantie.’ ‘India loopt niet weg en het komt mij niet goed uit met mijn werk.’ Ze stond op en begon te ijsberen en draaide aan haar lange lokken. ‘Dat werk van jou, poeh, je hebt ook internet in India.’ ‘Eva, ik ben de kostwinner en jij profiteert hiervan.’ Ze ging wijdbeens voor mij staan. ‘Jezus, krijgen we dat weer.’ Ik klakte met mijn tong en maakte een handbeweging alsof ik een lastige vlieg wegjoeg. ‘Stop met zeuren.’ ‘Dan ga ik alleen.’ ‘Moet je vooral doen.’ Boos klapte ik mijn laptop dicht. Die dwarskop, altijd haar zin doordrijven. Gelukkig was ik niet met haar getrouwd. Knap was ze wel, sexy ook en slim… niet zoveel vrouwen hadden al deze kwaliteiten. Ik hoorde boze hakken op de parketvloer weglopen en even later sloot de voordeur met een flinke klap. Uit nijd stak ik een sigaar op. Eva hield niet van die lucht. Met: ik mag verdomme in mijn eigen huis doen wat ik wil, ging de stereo op volle sterkte, leunde ik achterover in mijn Charles Eames stoel en draaide rondjes. Terwijl de Bolero van Ravel aanzwol, liet ik de as achteloos op de grond vallen. Die komt wel weer terug dacht ik en schonk mij een Malt in. Klein scheutje water erbij en geen ijs. Na een tweede glas ging mijn mobieltje. Mijn moeder. Ik zuchtte. Drammerig begon ze: ‘Wanneer gaan jullie naar India?’ ‘Mam, nu even niet, ik ben hard aan het werk.’ ‘Kletskoek, je hebt gewoon geen zin.’ ‘Zat Eva daarover te klagen?’ ‘Hoezo, ik heb haar al weken niet gezien. Zeg, jullie hebben toch geen ruzie?’ ‘Mam, ik hang op. Ik heb echt veel te doen.’ Ik smeet mijn mobieltje op de leren bank en wreef met beide handen door mijn iets te lange haar. ‘Vrouwen,’ zuchtte ik hardop. Ik opende de post en las de uitnodiging van mijn rugbyclub voor een diner na de komende wedstrijd. Mijn oude buddy Bobby had dit festijn georganiseerd. Meteen bellen. Bobby nam op met een grogstem. ‘Dat is lang geleden. Heb jij Eva er uit gesmeten?’ ‘Ben je… nee, we hebben wat onenigheid, that’s all.’ ‘We zitten vanavond in de Landbouw, jazz en gewoon lekker ouwehoeren. Je komt toch?’ ‘Ik zal er zijn. Zelfde tijd?’ ‘Yep. Het diner…’ ‘Ja, schrijf mij maar op de lijst.’ Mijn laptop gaf een piepje. ‘Dat zal toch niet waar zijn,’ mompelde ik, ‘hoe haalt ze het in haar hoofd.’ Hoofdschuddend las ik het bericht. Sta op Schiphol, heb ticket ingewisseld, vlieg straks eerste klas. Geniet ervan, schreef ik terug, expres zonder kruisjes. Meteen daarop bekeek ik de koersen. Ik schopte mijn schoenen uit en raadpleegde mijn horloge. Nog een paar uur traden. Ik reed in mijn Aston Martin naar café de Landbouw. Het water liep mij al in de mond bij de gedachte aan de schaal bitterballen. Ik genoot om mijn oude buddy’s weer te zien. Meerdere keren hoorde ik dat ze mij gemist hadden. Mijn zwakke excuus dat Eva niet van bier hield vonden ze maar niets. ‘Jongens, echt, ik kom volgende week weer hoor en dat diner…’ Zwaaiend nam ik afscheid. Gelukkig maakte ik geen brokken op de terugweg. Ik dook mijn bed half gekleed in. Na een sterke espresso zette ik mijn laptop aan en ging het net op. Ik wreef vergenoegd in mijn handen. Een prima deal gemaakt. Mijn vrienden wilden niet aan opties doen, maar nadat ik het geld van mijn vader had geërfd, verdiende ik met speculeren een prima boterham. Ik had er zelfs een mooi pand op het Groenewegje aan overgehouden, op stand, met garage voor de Aston Martin. Goed het ding was bijna 20 jaar oud, maar ik maakte hier wel indruk mee. Eva was er meteen ingetrapt.
Na vijf dagen begon ik haar te missen. Het was een klerezooi in de keuken. Het nieuws toonde alarmerende berichten uit India. De naam van die rampstad zei mij niets, bovendien had ik geen idee waar Eva uithing. Ze kon zich best redden, maar toch… Ik voelde mij plotseling een zak. Was het voor die stomme centen of om het gedoe dat ik niet met haar was meegegaan? Ik was nu 45 en vond het leven eigenlijk best zo. Mijn moeder was het daar niet mee eens. Getrouwd moest er worden en daarna verwachtte ze een ris kleinkinderen om op te kunnen kankeren. Mooi niet, poepluiers en geblèr zag ik niet zitten. Als ze gingen puberen kon je ook je lol op en daarna de bierrekening zeker betalen. Ik toetste haar nummer in. Geen gehoor. Hoe laat was het daar? Zou ze met een exotische Indiër liggen te rollebollen? Ik kreeg het er warm van en voelde meteen een erectie opkomen. Eva wilde wel trouwen. Een typische moederfiguur was ze niet, maar kinders opvoeden zou ze prima klaren. Je bent een egoïst echode het in mijn achterhoofd. Om het uur probeerde ik Eva te bereiken. Als ik na één dag nog niets hoor… dacht ik… ja wat, wilde ik haar achterna reizen? Ik hield het nieuws in de gaten. Vrouwelijke toeristen waren ontvoerd. Mijn adem stokte. Ik doorzocht mijn bureau, maar kon het papier van de prijs niet vinden. Met het uur zakte mijn humeur. Ik had zelfs een mooie deal laten lopen. Geen idee hoe lang die reis zou duren. Ik zocht in mijn kluis en vond de ring van mijn grootmoeder. Een mooi cadeau als ik haar zou vragen mijn vrouw te willen worden. Op internet stonden geen namen van ontvoerde vrouwen. Ik belde de ambassade en vond mijzelf lullig toen ik niet eens kon vertellen naar welke plaatsen Eva ter Horst was gereisd. ‘Mijnheer we kunnen u geen inlichtingen verstrekken als u geen familie bent.’ De sukkels, geen familie…bah, ik had verdorie al zeven jaar een relatie met haar. Boos pakte ik de fles en schonk mijzelf eens goed in.
‘Hallo,’ hoorde ik haar bekende stem roepen. Ik wreef mijn ogen uit, pakte de ring en liet deze terstond vallen toen Eva stralend voor mij stond met een knappe Indiër. Ze gaf de man een duwtje in mijn richting en zei: ‘Alain, dit is Sid. We gaan binnenkort trouwen.’ ‘Godsamme,’ was alles wat ik kon uitbrengen. Sid stak zijn hand uit en zei: ‘Hello Alain, Eva told me a lot about you.’ Sid sprak bekakt Oxford Engels. Ik hoorde dat de man gynaecoloog was en in Londen werkte. ‘Maar… hoe,’ stamelde ik. Eva ging hier niet op in. Ze zei gedecideerd: ‘Kom Alain, je hebt toch altijd een fles bubbels in de ijskast?’ Ze liep vooruit en slaakte een kreet. ‘Klerenzooi.’ hoorde ik duidelijk. Sid ging zitten en vroeg mij van alles over opties. Na de tweede fles bubbels bood ik, sukkel, zelfs aan dat ze konden logeren. Toen ik ‘s morgens in badjas beneden kwam keek Sid bezorgd naar de grote blauwe plek op mijn knie. ‘Rugby zeker, niets voor oude kerels.’ Verbluft liet ik Sid mijn knie onderzoeken. Vakkundige voorzichtige handen. Even vloog de gedachte aan een menage à trois door mijn hoofd.
Een jaar later viel een geboortekaartje in de bus met en uitnodiging om bij de doop aanwezig te zijn. Eva had mij peetvader gemaakt. Gevleid, maar ook geïrriteerd wat mij dit zou gaan kosten, belde ik meteen dat ik graag zou komen. Eva was nog niet vervangen. Ik miste haar. Was ze eigenlijk wel gelukkig met Sid op Harley Street? Na een reis met vertraging stond ik met een koffer en een zilveren bestek (mijn eigen kinderbestek dat ik had laten opmaken) op Heathrow. In de taxi op weg naar de dure artsen straat vervloekte ik mijn egoïsme.
Een man als Sikh vermomd deed open. Hij sprak Engels zoals Peter Sellers en ik moest mij beheersen om niet in lachen uit te barsten. Na, welcome Sirrrr, deed hij zijn handen tegen elkaar en maakte een buiging. ‘Toe maar, niet alleen een schitterend pand, ook nog een huisknecht,’ zei ik tot niemand in het bijzonder. De bediende pakte mijn koffer en maakte een handgebaar dat ik een lange gang moest doorlopen. De terrasdeuren stonden open. Een enorm zilveren theeservies blonk mij tegemoet en daar stond ik dan met mijn gebruikte kinderbestekje. Het liefst maakte ik rechtsomkeert, maar ze hadden mij al gespot. Eva in traditioneel Indiaas gewaad, liep op mij af. Ze pakte mijn hand en keek mij alleen maar aan. Tijd om rustig te praten was er niet. Een complete Indiase familie nam mij nieuwsgierig op. Ik hoorde woorden als vroegere vlam. Ik rechtte mijn rug en liep, alsof ik een rugby aanval ging doen, op de in kleurig zijde verklede mensen af. ‘Yes, I had the honour to be Eva’s friend,’ zei ik en schudde de uitgestoken handen. Tja, ik had toch moeilijk kunnen zeggen lover. Met een kop thee in mijn hand wierp ik af en toe een blik op Eva.
Na de doop had ik eindelijk tijd om haar te spreken. ‘Bevalt het huwelijk?’ ‘Ik zit hier in een gouden kooi gevangen,’ fluisterde ze. ‘Bij mij ben je altijd welkom,’ siste ik. Ik was nog niet uitgesproken of Sid stond naast haar. ‘So nice you could come. Thank you for the present. Vintage I presume?’ Ik kon Sid met zijn tulband wel in elkaar timmeren, maar ik zei met een bevroren glimlach: ‘I am flattered to be invited.’ Sid keek op zijn horloge en vroeg hoe laat mijn vliegtuig ging. Met andere woorden, ik kon oprotten.
Een jaar later hoorde ik weer hallo. Eva liep mijn zitkamer in. Ik herkende haar nauwelijks. Ik sloeg mijn armen om haar heen en voelde haar snikken. Eindelijk waren de tranen op. Ze snoof en liep naar de tafel met karaffen. Met beiden een Malt in de hand begon ze: ‘Ik kan er niet meer tegen.’ Daarna zag ik die blik die ik zo goed kende en hoorde: ‘Vind je mij nog steeds een truttebol.’ Ze dronk het glas in één teug leeg en vroeg: ‘Liggen mijn kleren hier nog of heb je een ander?’ Ik keek haar zo ernstig mogelijk aan en zei: ‘Nou, wel 5!’ Ze gaf mij een por en lachte mat. ‘Zo geloof jij me niet. Dacht je dat ik op een droogje ging zitten?’ ‘Je staat en zo te voelen…’ Ze schaterde. ‘Eva, even serieus. Je bent getrouwd. Wil je scheiden, of even afstand nemen en denk je dat die ouwe Alain daar goed genoeg voor is?’ Ze bedelde om nog een glas, maar ik hield belerend mijn vinger op. ‘Ik ga geen kots opruimen, ik ken je.’ Ze zuchtte en zei zacht: ‘Als ik niet terug kom, mag ik Alain nooit meer zien.’ ‘Dat had je kunnen weten. Die Indiase clan heeft strenge regels… had je zelfs op internet kunnen vinden, voordat je met Sid ging trouwen. Wat vindt hij ervan?’ ‘Wat, van mij?’ ‘God, je hebt al weer teveel op. Heb je gegeten?’ Ze schudde ontkennend. ‘Er niet meer tegen kunnen is geen reden tot scheiden. Eva, je bent een draaitol. Dat jij zo nodig naar India wilde. Jezus, ik had de ring van mijn grootmoeder al in mijn hand toen jij zo stralend met je Sidje kwam aanzetten.’ ‘Echt?’ ‘Dacht je dat ik sprookjes sta te vertellen? God ik miste jou en ik was goed van slag toen ik op het nieuws hoorde over die ontvoering van vrouwelijke toeristen, maar nee hoor, jij stond hier met een knappe rijke geslaagde vent. Die heb jij gekozen, jammer dan.’ ‘Alain, het spijt me.’ Ze liep naar de keuken en vroeg: ‘Heb je een werkster?’ Ik bromde en kon nog net inslikken dat die beter schoonmaakte dan zij. Eva stond al voor het fornuis. ‘Jij ook?’ en hield vragend een ei omhoog. Na 5 dagen vertrok ze weer.
Ik zou 50 worden. Een ouwe zak met overjarige Rugby vriendjes die te veel dronken. Ik had een financiële schuiver gemaakt en was net aan het bijkomen toen de telefoon ging. Eva, of ik iets deed met mijn vijfstigste. ‘Heb nog geen plannen. Waar zit je?’ ‘Ik sta op Schiphol met Alain junior.’ ‘Vakantie?’ ‘Nee… Heb je het niet gelezen?’ ‘Geen idee waarover je het hebt.’ Haar adem stokte. ‘Nou?’ ‘Sid is dood.’ ‘Wat?’ ‘Ja, dood, drugs…’ ‘O God.’ ‘Ben ik welkom? Destijds zei je altijd. Is dat nog geldig?’ Ik wreef door mijn uitgedunde haardos. ‘Uh… Ja, kom maar.’
Een klein kereltje met bange donkere ogen keek mij aan. Hij stak zijn handje uit en zei: ‘Please to meet you Sir.’ Eva, duur gekleed, vloog mij meteen om mijn hals. ‘Alain, heerlijk om hier te zijn.’ Ze nam het ventje bij de hand en zei: ‘This is Alain an old friend…’ ‘But he has my name, why mommy?’ ‘Because… because I always… loved him.’ Wat kon ik hierop zeggen? Ik vroeg of de kleine man het huis wilde zien. Enthousiast knikte de jongen. Eva nam hem mee naar boven. Ondertussen zocht ik chocola en zette vast thee. Ik hoorde verbaasde uitroepen van Alaintje. Goh, wat klein…waar is de butler?
Vandaag vieren we Alains afstudeerfeest. Neurochirurg cum laude. Tijdens de borrel in de kleine tuin, droeg ik een Panama hoed om mijn kale kop te beschermen tegen de felle zon. 75 ben ik inmiddels. Goed om een dokter in de familie te hebben. Getrouwd zijn we nooit, maar Eva draagt de ring. Van haar erfenis kunnen we prima rondkomen. Volgende maand gaan we met zijn drieën naar India. Geen prijs gewonnen dit keer, maar we vliegen wel eerste klas. Ik bekijk mijzelf in de spiegel en denk over de afgelopen jaren, hoe ik van die jongen heb genoten. De poepluierperiode was voorbij. Ook hij sloot mij in zijn hart. We wonen nog steeds in het huis aan het Groenewegje en de Aston Martin staat helemaal gerestaureerd in de garage. Eva geeft mij een arm. ‘Zo sta je weer te dromen? Die auto van jou kan mooi als bruidsauto dienen als Alain gaat trouwen.’ ‘Trouwen… goh wat ouderwets,’ weet ik er nog net uit te brengen als ik een steek in mijn linker schouder voel.
Bij mijn begrafenis is het alsof ik er boven vlieg. Eva en Alain jr. zijn in tranen, de vrienden van de uitgedunde rugbyclub, staan al met een glas in de hand. Ik roep nog: ‘Mensen kijk omhoog, ik kom wel weer terug,’ maar niemand kan mij horen.
Sabine pakte haar baggerlaarzen en keek aarzelend naar buiten. ‘Bah,’ mompelde ze met een blik op de horizon. Zittend op een keukenkruk deed ze haar loafers uit en schopte deze naar de donkere hoek waar de jassen hingen. De lamp daar was al weken stuk. Grommend trok ze haar laarzen aan. ‘Vooruit, flink zijn,’ klonk het vanuit de zitkamer. Ze stak haar tong naar hem uit en sloeg met haar vuist op tafel. ‘Lafaard, je laat mij voor alles opdraaien. Jij wilde een hond en laat mij…’ Ze hoorde aan de nagels op het parket dat Zoef al in aantocht was. ‘Brave hond, ik kan er ook niets aan doen dat het giet. Kon ik jou maar trainen voor de wc.’ Ze aaide het kwispelend dier en stond op. ‘Ja, ja, we gaan zo…’ Sabine pakte de lijn en gespte deze aan de halsband. Ze stak haar hoofd om de deur. ‘Nou, ik weet niet of ik wel terug kom hoor… Harald sinds jij aan je promotie werkt ben jij een saai ventje geworden… met jouw onnozele broer heb ik beter contact.’ ‘Verdomme Sabine, ik doe dit om een beter salaris te krijgen… daar kan jij ook van profiteren.’ ‘Is al goed… dit weer maakt mij ook niet vrolijk.’ Haar hand vond de kruk van de keukendeur. Met een diepe zucht duwde ze deze naar beneden en liet een enthousiaste Zoef voor gaan. Ze koos de weg door het bos. Wellicht zouden de bomen de regen tegenhouden. Na 20 minuten stappen voelde ze zich bespied. Ze trok Zoef dichter naar zich toe en hoorde hem zacht grommen. Met haar andere hand zocht ze haar mobieltje. Ze siste zacht. Stom… vergeten. Vorig jaar was hier een jonge vrouw verkracht en vermoord. De dader was nooit gevonden. Ze zocht oogcontact met Zoef en fluisterde, ‘bescherm het vrouwtje’. Zo zacht mogelijk schuifelde ze naar een dikke boom en keek spiedend om zich heen. Nu hoorde ze een onderdrukte kuch. Het klonk als van een man. Ze voelde de haren in haar nek omhoog kruipen. Was ze dat bos maar niet ingegaan. Het scheelde nauwelijks aan nattigheid. Dikke druppels vielen op haar schouders. Haar regenjas lekte door, ook dat nog. Ze keek om zich heen en zag een dikke tak op de grond liggen. Ze pakte de tak. Zoef stond al klaar. Ze schudde nee en stond klaar om te meppen. ‘Asjemenou,’ hoorde ze plotseling. Sabine draaide zich snel om. ‘Wat doe jij hier?’ ‘Dat kan ik ook van jou zeggen. Wie gaat in dit takkeweer… oh, I see.. je moest zo nodig een hond… een kind kan je beter trainen.’ ‘Willem, waarom ging je niet… je broer Harald zit thuis…’ ‘Sabine, schrik niet… ik zocht jou.’ ‘Nou je hebt mij gevonden toch? Ik zie niet…’ ‘Kom snel mee…’ ‘Kan je iets duidelijker zijn?’ ‘Harald is gevallen…’ ‘En?’ ‘Hij belde mij om jou te zoeken. Zijn been lijkt gebroken.’ ‘Wat? Hoe kan dat nou, hij zat…’ Willem onderbrak haar en maakte een koddig gebaar dat op vastschroeven leek. ‘Ja, hij wilde een lamp… Jij moet hem helpen.’ ‘O God, hij is zo onhandig…kom Zoef, naar de baas.’ ‘Leg die stok maar neer hoor.’ Sabine gooide de stok weg. Zoef ging daar meteen achterna en trok haar mee. Ze gleed uit en slaakte een kreet toen ze met een smak op de grond terecht kwam. ‘O, nee.’ Ze voelde haar enkel opzwellen. Willem keek verschrikt. ‘Toch niet nog een gebroken been?’ ‘Jemig, nee, mijn enkel… verstuikt denk ik.’ ‘Voed die hond dan ook beter op.’ ‘Jezus Willem… kan jij mij helpen?’ Ze keek de zwakbegaafde broer van haar super intelligente echtgenoot vragend aan en vroeg zich af hoe het mogelijk was dat twee kinders uit een gezin…’ Willem strekte beide handen voor zich uit en bleef stokstijf staan. ‘Zo gaat dit nooit lukken, kan je naar mij toekomen en mij helpen met opstaan?’ Willem knikte, deed een paar passen naar voren en pakte haar bij haar haren. ‘Nee, als je blieft, ik ben geen hond… aan mijn elleboog graag.’ ‘Nou vooruit dan maar.’ Kreunend trok ze zich op aan zijn arm. ‘Langzaam lopen, ik moet hinken.’ Gelukkig wist ze hoe ze Willem kon aanpakken. Ze begon, ‘Wat heerlijk dat jij hier bent gekomen. Zonder jou…’ ‘Ja, ik ben er toch. Je kunt altijd op mij rekenen.’ ‘Heel fijn, zullen we nu naar Harald gaan?’ Vastberaden keek hij recht voor zich uit en pakte haar arm in een ijzeren greep.’ Sabine perste haar lippen op elkaar. De pijn in haar arm was bijna erger dan die in haar enkel. Flink zijn, hield ze zich voor. Na wat een eeuwigheid leek, stonden ze voor de open huisdeur. ‘Ja, ik liet hem maar open,’ grijnsde Willem. ‘Heel slim van jou.’ Hij liet haar los en rende naar zijn broer die met dichte ogen op de grond lag. Sabine kon zich nog net aan het aanrecht staande houden. Na een diepe zucht hinkte ze op Harald af en bukte zich. ‘Gaat het? Heb je een arts gebeld?’ ‘Nee, ik lig hier toch?’ Ze hoorde Willem brommen, ‘jochie toch…’ Vervolgens bracht hij verslag uit van de terugtocht en meldde haar verstuikte enkel, waarop Harald vloekte. ‘Nou dan gaat mijn verzorging niet door. Sabine kookte van woede en de gedachte aan een scheiding kwam meteen boven. 8 jaar waren ze nu getrouwd. Zij had destijds alles voor hun huwelijk geregeld behalve het bruidsboeket. Even moest ze grinniken… tja dat boeket. Harald had dat natuurlijk straal vergeten. In zijn jacquet was hij naar buiten gerend en kwam even later met een bosje zelf geplukte klaprozen aanzetten, waarbij hij riep, ‘hier, rood… de kleur van de liefde.’ Destijds had haar dit ontroerd en had ze hem onweerstaanbaar gevonden, maar nu… Nog steeds woedend trok ze haar natte jas uit. Een laars kreeg ze uit, maar de andere zat muurvast. Grommend belde ze de dokter. Ongeduldig hoorde ze het nummer over gaan. ‘Dat kan toch niet… die praktijk werkt voor geen meter. Verdorie Harald, niemand neemt op, dan maar 112.’ Meteen kreeg ze verbinding. Snel vertelde ze wat er aan de hand was. Willem kwam de keuken in. ‘Komen ze?’ ‘Ja. Harald had toch ook… ach wat maakt het uit… hij laat dit soort dingen altijd aan anderen over.’ ‘Sabine, hij kan dat niet. Ik wel.’ ‘Ja jij bent een flinke vent Willem.’ In de verte hoorde ze de sirene van de ambulance. Zodra de auto stopte, kwamen twee broeders met een brancard aanzetten. Ze liepen meteen door, bekeken Haralds been vakkundig en mompelden, ‘een gecompliceerde breuk.’ Nadat Harald was ingeladen en een ziekenbroeder haar enkel vluchtig had bekeken met de woorden: ‘intapen mevrouwtje,’ begon Willem, ‘Ik ben nu wel toe aan koffie.’ Sabine snoof. ‘Natuurlijk en wil je er ook een driegangendiner bij?’ Bloedserieus keek hij haar aan. ‘Twee gangen is genoeg, maar wel minstens zo lekker als met Kerstmis.’ Knarsetandend schoof ze op haar billen naar de keuken en trok zich moeizaam op. ‘Jij krijgt koffie als je eerst boven uit de badkamer een zwachtel, je weet wel zo’n breed rekbaar verband, haalt.’ ‘Ik ben niet gek hoor. Weet heus wel wat een zwachtel is.’ ‘Mooi, ga maar gauw.’ Met een verbeten gezicht zette ze het koffie apparaat aan, zocht de capsules en pakte twee mokken. Willem kwam lachend met twee zwachtels aan. ‘Ik zal dat wel doen. Ik heb een EHBO diploma.’ ‘Super.’ Ze draaide met haar ogen. ‘Ja, ik leerde dat in de inrichting, voordat ik zelfstandig mocht wonen.’ Sabine stak haar voet voorzichtig uit. Verbaasd merkte ze hoe kundig Willem haar laars kapot knipte, haar sok uittrok en haar enkel eerst zacht bevoelde. Nadat hij deze vakkundig had verbonden, haalde hij een stripje pillen uit zijn zak. ‘Hier, neem ook deze pijnstiller.’ Hij grinnikte en zei, ‘ziezo en nu een goed maal.’ ‘Dat heb jij wel verdiend. Met deze voet kan ik geen boodschappen doen. Ik zoek wel een restaurant die thuisbezorgd.’ ‘Ook goed.’ Sabine scrolde op internet naar restaurants in de buurt. Ze stopte bij afhalen en bezorgen en sloot even haar ogen. ‘De klaproos… hij heeft wel een ster.’ Willem knikte goeiig. ‘Maar één ster, dat meen je niet… Kerststerren… ach dat gaat wel. Serveren ze ook?’ ‘Nee, ze brengen het in dozen.’ ‘Ah, in polystyreen.’ ‘Yep, dus lijkt het mij handig als we vast de tafel dekken.’ ‘Dat zal ik wel doen, net zoals vroeger… is er ook wijn bij?’ ‘Nee, alleen voedsel. Nou Willem, waarin heb jij trek? Luister je mee als ik ga bestellen?’ ‘Mij best.’ Sabine toetste het nummer in en keek Willem vragend aan. ‘Wat kan ik voor u doen mevrouw,’ hoorden ze op de speaker. ‘Kan ik twee gangen bij u bestellen voor twee personen en kunt u dat zo snel mogelijk brengen? Wat staat er op uw kaart?’ ‘Nou u boft mevrouw, ik kreeg net een afbestelling en de maaltijd is praktisch klaar.’ ‘Wat is dat dan wel?’ ‘Een jachtschotel en een ijstaartje toe.’ ‘Voor 2 personen?’ ‘Ja mevrouw. Het kost 250 Euro.’ ‘Toe maar…’ Verwonderd zag ze Willems geamuseerde blik en sprak, ‘Prima, ik woon…’ ‘Ik zie uw adres op mijn scherm. Zet u de oven even op 120, warm de borden, ik ben binnen 15 minuten bij u.’ Ze hing op. ‘Nou dat wordt een feestmaal. Nu gauw de tafel dekken. In de keuken is handiger dan binnen.’ Willem schudde zijn hoofd. ‘Nee, binnen, dat doe ik wel. Zoek de wijn maar uit.’ Ze hoorde Willem rommelen met bestek en de borden. In de keukenkast vond ze een paar wijnen die er mee doorgingen. Ze had de kurkentrekker net in haar hand, toen Willem aankwam. Hij zette de borden in de oven en pakte de fles af. ‘Mannenwerk.’ Verwonderd keek ze toe hoe vakkundig hij dit deed. Ze kon haar verbazing nauwelijks verbergen toen ze de tafel in de woonkamer zag. ‘Willem… super, je dacht zelfs aan kaarsen en servetten.’ Sabine zag Willem goedkeurend knikken zodra hij de temperatuur van de oven zag en riep, ‘Hemel Willem, wat is er met jou aan de hand?’ ‘Niets hoor, dacht jij ook dat ik gek was?’ ‘Nou… ik…’ Hij keek op zijn horloge. ‘We hebben nog 5 minuten voordat… Ach, nu begrijp jij eindelijk… Ik wilde kok worden. Mocht niet van pa… vond hij te min. Ik haat studeren… werk liever met mijn handen. Pa redeneerde dat iemand met hersens gek was als hij niet wilde studeren. Moeder begreep mij wel… ze kon niet tegen hem op. Harald haalde mindere cijfers op school dan ik en hij volgde vaders bevelen slaafs op. Omdat ik dit vertikte, stuurde hij mij naar een inrichting. Pa dacht, dat een tijdje gesticht mij van gedachten zou veranderen. Niet dus. Pa maakte een ongelooflijke scène toen hij merkte dat ik bij mijn plan bleef. Hij onterfde mij en wilde mij nooit meer zien. De directeur van de inrichting had de situatie gelukkig door.’ ‘Goeie hemel Willem… wat vreselijk.’ ‘Ik kon prima met de directeur overweg en had ik het er zelfs erg naar mijn zin, ja lach niet, zeker nadat hij mijn vader dwong om kostgeld voor een “gek” te betalen. Ik had geen woonlasten en de directeur hield mijn vader aan het lijntje, zodat ik een koksopleiding kon volgen. Na mijn diploma werkte ik eerst in Parijs, toen in New York en een jaar geleden kocht ik een restaurant.’ ‘Super, wat ben ik blij voor jou. Waarom vertelde je mij niets?’ ‘Ik wilde niet dat pa er achter zou komen wat ik werkelijk deed.’ ‘Ik zou jou heus niet verlinkt hebben.’ ‘Dat weet ik nu.’ Hij gaf haar een vluchtige kus. Sabine kuste hem terug, waarop hij haar vurig omhelsde. De bel ging, de betovering was verbroken. Door het raam zag ze een bestelautootje van DE KLAPROOS staan. Willem liep naar de voordeur. Nog verbijsterd van zijn kus, hoorde ze de bezorger Willem met “chef” begroeten. Willem keek haar liefdevol aan. ‘Gaat het?’ ‘Yep.’ Willem zette de doos stralend op de keukentafel. ‘Zo, van het huis.’ ‘Nee maar… Goh, wat een verwennerij. Jij kreeg een ster, wat geweldig, hoe…’ ‘Ach, gewoon hard werken en geluk hebben.’ Hij opende de doos en snoof. ‘Is dit een recept van jou?’ ‘Uiteraard, ga lekker zitten, dan zorg ik voor de rest.’ ‘Ik kan het nog steeds niet geloven dat jij…’ Ze ging zitten en ontrolde het keurig gevouwen servet. Willem pakte de fles wijn en schonk haar glas in. ‘Heb jij de naam DE KLAPROOS verzonnen?’ ‘Ja.’ Hij keek een beetje verlegen. ‘Kom ik schep eerst op, koud eten is niet lekker.’ Sabine nam een hap, sloot haar ogen en mompelde, ‘Goddelijk, maar vertel waarom jij deze naam koos.’ ‘Toen jij met mijn broer trouwde… dat bosje klaprozen bracht mij op dit idee… Ik ben nog steeds stapel dol op jou, maar ik zag jou geen gek trouwen…’ Sabine kreeg een kleur en sloeg haar handen voor haar gezicht. ‘Oh, had ik maar…’ ‘Je koos Harald, maar ik zie tussen jullie geen vonken meer…’ ‘Ach, wie weet is dat ook de schuld van jouw vader. Hij wil promoveren om zijn goedkeuring te krijgen, maar iemand zoals hij…’ ‘Nee, Sabine, pa is pas tevreden als beide zoons met een Nobelprijs komen aanzetten. Zo zit hij nu eenmaal in elkaar. Moeder blijft uit plichtsbesef bij hem. Ik hoop dat jij daarover anders denkt.’ ‘Je weet maar nooit, mag ik dan ook eens koken?’ Theatraal deed hij beide handen omhoog. ‘Sabine, ik ben bloed serieus.’ ‘Weet ik, ik zit met mijzelf in de knoop. Zeg, waren die kerstdiners hier echt zo’n ramp?’ ‘Nee hoor, heus erg lekker.’ Na het ijstaartje mompelde ze, ‘Zo zou ik wel elke dag kunnen eten.’ ‘Ik kan nog een stagiaire gebruiken. Keukenhulpje, echt iets voor jou.’ ‘Weet jij wat je kunt…’ Ze kon niets meer zeggen want Willem sloot haar in zijn armen. ‘Mag het keukenhulpje ook ergens anders helpen?’ fluisterde ze. ‘Slaapkamer is nog een optie. Bedoel je dat?’ Ze draaide zich ook en wees naar Zoef, die de polystyreen doos had gevonden en deze driftig aan het aflikken was. ‘Nog een keukenhulpje, maar alleen voor de afwas.’
Al kon ze dit telefoontje elk moment verwachten, toch gaf het bericht haar een schok. Ze bekeek haar agenda, zag geen afspraken en reed naar haar ouderlijk huis. Brenda, de zwarte hulp deed met een bedrukt gezicht open. Willemijn keek om de hoek de kamer in. Pa zat er nog net zo bij. Hij leek een dutje te doen. Ze trok haar jas uit en ze knikte de jonge vrouw die haar vader de laatste maanden verzorgd had vriendelijk toe.
‘Uw vader…’
‘Je schrok zeker toen je vanmorgen binnenkwam.’
‘Ja, mijnheer zat gisteren nog vol grapjes.’
‘Ach Brenda, bijna 100. Het zat eraan te komen. Een hartstilstand is voor hem een mooie dood.’
Brenda liep naar de keuken, Willemijn hoorde haar met het koffiezetapparaat rommelen. Het wachten was op de dokter voor de overlijdensverklaring; weer nodig voor de acte van erfrecht. Waarschijnlijk zou zij als oudste dochter de taak krijgen om de boel te regelen, al had pa dat nooit met zoveel woorden gezegd.
Haar blik ging door de kamer. Een gigantische troep. Pa deed nooit iets weg en sinds de dood van haar moeder was het huis helemaal dichtgeslibd. Stapels kranten, waar naar zijn zeggen een interessant artikel instond dat hij wilde herlezen, waar toch nooit iets van kwam, rezen als paddenstoelen van de grond.
Willemijn belde haar middelste zus Anneke. Meteen bood zij aan om te komen helpen met opruimen. ‘Je bent ook de jongste niet meer Willemijn,’ deed haar beseffen dat zij nu de oudste van de familie was.
In Sydney nam Alice meteen op met de woorden: ‘Jezus, weet je wel hoe laat het hier is?’
‘Pa is net overleden, dat wilde ik je even zeggen. Kom je over voor de crematie? We moeten ook nog naar de notaris.’
‘Oh jee. Is het huis nog iets waard?’ begon haar jongere zus. Willemijn kreeg de neiging om de telefoon op de haak te gooien. Altijd aan centen denken.
‘Meid, ik ben wel eerlijk. Jij kunt ook best een tonnetje gebruiken toch? Pa kreeg zijn centen van opa en ma zat er, nadat haar ouders waren overleden, best warmpjes bij.’
Willemijn keek ongeduldig op haar horloge. Kwam die dokter nu maar, dan kon ze verder. Zitten wachten was niets voor haar; blijkbaar verleerd door alle tijd die ze aan pa had besteed, waarbij ze zijn grillen op de koop toe had genomen.
Al kon pa nauwelijks meer lopen, hij was nog goed bij. Elke ochtend las hij de financiële pagina van de Telegraaf en bekeek de koersen. Hij wist dondersgoed hoeveel zijn portefeuille waard was, al liet hij het bellen met de bank om zijn orders te laten uitvoeren door zijn doofheid aan haar over.
‘Jij bent toch gescheiden en je zoon is zelfstandig, dus…’ was zijn argument om haar voor zijn karretje te spannen.
Met een glimlach pakte ze de koffie aan en zei: ‘Brenda, jij neemt toch ook?’
De donkere vrouw lachte verlegen. ‘Ik dronk elke morgen koffie met mijnheer… ik zal hem missen. Hij had altijd een vriendelijk woord en… oh, daar zal de dokter zijn.’
Brenda had de auto al gehoord.
Meer dan een blik op haar vader werpen deed de dokter niet.
‘Ik was vorige week nog bij hem. Hartfalen. Mooie leeftijd. Mijn condoleances. Hij had het er nog over dat u alles zou regelen.’
Willemijn knikte en wees op het bureau van haar vader.
‘Hij had alles al op schrift gezet. Crematie en bijzetten naast moeder.’
De dokter bromde goedkeurend, overhandigde haar de overlijdensverklaring, gaf haar een hand en vertrok.
Ze haalde de map uit het bureau, belde de begrafenisondernemer en vroeg de notaris te spreken.
Toen haar moeder 15 jaar geleden was overleden, had pa alle instructies van moeder opgevolgd. Ma was een harde geweest. Altijd regelen, zelfs haar eigen dood. Toen de kanker terug kwam, vertikte ze het om zich te laten behandelen.
Dinsdag wil ik dood, ze hoorde het haar nog zeggen. Ma had afscheid genomen en wachtte op het fatale spuitje. Toen die dinsdag ochtend aanbrak wilde de verpleegster haar geen spuitje geven.
‘Dat zullen we even zien, niets ervan, het is afgesproken, bel jij de dokter maar,’ riep haar moeder boos. Ze kreeg haar zin. Ze had pa voorgehouden niet te gaan zitten treuren en dat had hij braaf ook niet gedaan.
Willemijn kon de centjes best gebruiken, want na haar scheiding was het niet vetsoppen. Vreemd dat pa, die altijd op de belasting zat te kankeren nooit eerder giften aan zijn dochters had gedaan. Ze kende de belastingtarieven. Zonde om zoveel te moeten betalen.
Brenda stak haar hoofd om de hoek en vroeg of ze nog iets kon doen.
‘Ga maar Brenda. Heel veel dank wat je voor mijn vader hebt gedaan. Over een uur komt de begrafenisondernemer. Ik heb je adres en stuur je een kaart.’
‘Graag mevrouw, ik wil nog even afscheid van mijnheer nemen.’
Ze liet Brenda uit en ging naast haar vader zitten. Hij zag er helemaal niet dood uit. Het leek net of hij elk moment iets kon gaan zeggen. Ze pakte een zakdoek en moest even huilen.
Natuurlijk dacht ze aan de erfenis. Ze gniffelde en dacht aan de woorden die haar vader vroeger zei als zij of haar zusjes vervelend waren geweest. ‘Als jullie niet ophouden met kibbelen, vermaak ik al mijn geld aan het dierenpension.’
Hij was dol op zijn honden geweest en de dieren hadden het daar zalig gevonden als hij met moeder op reis ging.
De begrafenisondernemer kwam met een busje.
‘Gaat u maar even de kamer uit mevrouw, dit is geen prettig gezicht. Hebt u al kleren klaarliggen voor in de kist? Straks zoeken we de kist uit.’
Ze liep naar boven en zocht zijn beste pak uit. Beneden zag ze dat het lichaam van haar vader al weg was. De deur van het busje ging net dicht.
‘Zo, mevrouw, mijn condoleances. Ik heb hier een aantal voorbeelden waaruit u een keuze kunt maken.’
‘Mijnheer, mijn vader heeft alles al op schrift staan, tot de rouwadvertentie toe, behalve de datum natuurlijk.’
‘Dat vergemakkelijkt de zaak mevrouw. Weet u al in welke kranten?’
Ze zag de tarieven en riep: ‘Zoveel? Dat adverteren kost een vermogen! Belachelijk, doet u maar een achtste pagina.’
‘Zoals u wilt mevrouw.’
Ze hoorde Anneke met haar aftandse Range Rover aankomen. Zij zou nu mooi een nieuwe bolide kunnen kopen.
Anneke omhelsde haar. Ze zette haar grote tas neer en pakte een schort.
‘Laat dat maar, we moeten toch eerst horen wat zijn testament inhoudt.’
Anneke bekeek de kamer, liep naar de keuken waar de koffie nog warm stond en kwam met een dampende Wedgwood kop de kamer in. ‘Wat een troep. Denk je dat we 500 vangen voor het huis in deze staat? Niemand heeft meer zin in gedoe van een verfbeurt of een verbouwing. Die keuken… en de badkamer… oeroud. Dat wil geen hond meer.’
Willemijn schoot in de lach.
‘Weet je nog dat pa dreigde ons te onterven als we weer eens vervelend waren geweest?’
‘Natuurlijk, alles zou dan naar het dierenpension gaan.’
‘Zeg wanneer komt Alice?’
‘Ze moet eerst een ticket regelen.’
‘Ik ga toch maar eerst de bedden verschonen, dan kunnen we hier met ons drietjes slapen.’
Willemijn liep met Anneke naar boven, waar Anneke een gebaar met haar vingers maakte: ‘Heb je al enig idee…?’
‘Nee, pa wilde nooit dat ik erbij zat als de notaris kwam. Idioot natuurlijk, tenzij hij een buitenechtelijk kind heeft. Je wist toch dat oma in zonde geboren was? Dat hoorde ik later pas.’
‘Gut, ja en ze deed zo vreselijk chic.’
Ze stonden met een stapel lakens te gieren van de lach, net zoals vroeger.
‘Weet je wel hoeveel hij had?’
‘Ja, geen fortuin. Acht ton. Het huis brengt hopelijk vijf op, maar daar moeten we niet op rekenen, de tuin is een wildernis. Dan die klote belasting. Als we schoon twee ton in onze handjes krijgen, mogen we blij zijn. Het meubilair is niets meer waard. Wie wil nog antiek? Zag je hoe versleten het bankstel is? De zitting van pa’s bureaustoel is helemaal door. Hij was te krenterig om dit te laten repareren. Hij kocht wel een nieuwe auto.’
‘Is er nog iets te eten?’
‘Jezus, goed dat je het zegt. Ik moet de thuiszorg afbellen, tafeltje dekje en de hele rataplan.’
Willemijn wilde de trap af gaan.
‘Zeg de telefoon maar niet op.’
‘Nee, die houden we aan. Kan je het alleen verder af?’
Anneke knikte. Willemijn liep naar beneden en ging achter haar vaders bureau zitten. Ze was enkele uren bezig. Ondertussen mestte Anneke vloekend de keuken uit en gooide bendes weg, steeds mopperend over bolstaande blikken en potjes die al jaren over de uiterste verbruiksdatum heen waren.
Laat in de middag belde Alice: ‘Ik heb een ticket! Kan een van jullie mij van Schiphol halen? Ik mail je mijn vluchtnummer wel.’
‘Zo, morgen aan het eind van de dag komt Alice. Ik zal haar van het vliegveld halen.’
‘Kan je nog wel autorijden met die artrose handen?’
‘Ik ben nog niet fossiel hoor. Was er nog iets eetbaars? Ik heb eigenlijk zin om een hapje buiten de deur te eten.’
‘Prima, we pikken een Chineesje.’
De drie zusjes zaten in hun mantelpak en met de parelketting om die ze voor hun 18e verjaardag hadden gekregen in de wachtkamer van de notaris.
Alice keek strijdlustig. Voor ik op het vliegtuig stap wil ik mijn centen anders draait Jaap mijn nek om.’
‘Je man boert toch goed?’
‘Puh, Sydney is duur hoor. Het komende huwelijk van Antje gaat veel geld kosten.’
‘Hoeft toch niet?’
‘We kunnen niet achterblijven. De knaap met wie ze trouwt bulkt van het geld en dan…’
Ze werden opgeschrikt.
‘Dames wilt u mij volgen…?’
Ze stonden op en liepen achter de jongeman aan. Hij hield beleefd de deur voor hen open.
De notaris stond op en groette hen plechtig met: ‘Uw vader was een goede vriend van mij. Ik zal hem missen.’
Alice keek op haar horloge.
De notaris begreep de hint en zei: ‘Ik begrijp dat u weer terug moet naar Australië. Ik heb het dossier al voor mij. Voordat ik het testament zal voorlezen, is hier eerst nog een brief. Speciaal aan u gericht.’ De zusjes keken elkaar verbaasd aan.
De notaris pakte de brief met het hun bekende handschrift.
‘Lieve kinderen. Vaak sprak ik mijn ongenoegen uit over jullie gedrag, maar ik heb altijd veel van jullie gehouden en deed dit voor jullie bestwil. Na het overlijden van jullie moeder heb ik voor elk van jullie iets speciaals uitgezocht. Voor mijn oudste, Willemijn, heb ik de zilveren theepot bedacht. Anneke krijgt de oude hondenmand en voor Alice zocht ik mijn wandelstok uit.’
De notaris zweeg en verschoof enkele papieren.
Verbaasd riep Alice: ‘Nou, mooi aandenken. Ik ben er kapot van. Nu de centen.’
De notaris pakte het testament. Hij keek de dochters een voor een aan, wreef over zijn wang en begon:
‘Heden voor mijn verschenen…..’
‘Ja, laat die flauwe kul maar mijnheer. Details alstublieft,’ zei Alice luid.
De notaris boog zijn hoofd. Hij liep rood aan en zei: ‘Als u het persé wilt, ik zal kort zijn: uw vader heeft zijn gehele bezit vermaakt aan het dierenpension.’
‘Wat!’ Riepen de zusters in koor.
Willemijn zakte achterover in de stoel en begon te snikken.
Anneke balde haar vuisten en Alice stond op en wilde de notaris te lijf gaan.
‘Hebben jullie dit bekonkeld? Godsamme, wat een achterbaks gedoe.’
‘Hieraan is niet te tornen.’
‘En de successierechten, moeten wij die soms ook betalen? Nou dan weiger ik die hele handel. Kom meiden we gaan.’
Woedend stapte Alice op. Anneke en Willemijn volgden.
Anneke drukte op de afstandsbediening van de Range Rover. Bedrukt stapten ze in.
‘Nou, dan kan de notaris dit in zijn reet stoppen, we pakken onze spullen en laten hem de zooi maar uitzoeken. Dierenpension… huh…’
Mokkend reden ze naar het ouderlijk huis.
Willemijn opende de voordeur. Ze renden alle drie naar boven, trokken hun nette kleren uit, waarbij Alice bromde: ‘Heb ik goddomme speciaal een mantelpak aangetrokken en die stomme parels…’
In jeans gekleed liepen ze de trap af. Alice pakte de stok en wilde deze doormidden breken.
Willemijn zei: ‘Wacht… kijk die knop eens?’
Ze pakte de stok aan en draaide aan de zilveren knop. Nieuwsgierig keken Anneke en Alice toe.
Met de knop in haar hand zei ze schor: ‘Hol… hemel… er zit iets in,’ ze keek en trok er voorzichtig een papier uit.
‘Postzegels… verrek is dat niet de Mauritius zegel?’
Verbaasd keken ze elkaar aan. Willemijn liep naar de hoekkast en pakte de in plastic verpakte theepot. Ze rammelde hiermee en voelde dat er iets zachts in zat. Ze keerde de pot om op de kussens van de bank. Er viel een vies oud zakje met een koordje uit. Ademloos keken ze hoe Willemijn hier een aantal edelstenen uit haalde.
‘Nu de hondenmand, waar is die? Toch niet weggegooid?’ begon Anneke helemaal opgewonden.
‘Pa had zo zijn eigenaardigheden. Ik stond wel even goed op het verkeerde been bij die notaris,’ zei Alice.
Anneke riep: ‘Zeg, ik heb nog niets, help eens mee zoeken. Laten we in de garage kijken.’
Daar was niets te vinden. Ze voelden zich hoe langer hoe ongemakkelijker.
Anneke zei met een klein stemmetje: ‘Brenda heeft toch een hond? Zou zij die mand hebben?’
‘Ik hoop van niet. Kom verder zoeken. Op naar de zolder.’
Willemijn hield de wrakke vlizotrap vast en Anneke kroop op haar knieën de zolder op. Enkele motten fladderden om haar gezicht.
In een hoek zag ze de hondenmand. Ze trok haar neus op en mompelde: ‘Stinkt als de ziekte en half opgevreten. Kan iemand een vuilniszak geven?’
Toen Anneke de gouden munten had gevonden, begon Alice: Dat gezicht van die notaris. Hij moest eens weten… en wij maar denken dat pa ons wilde onterven.Volgens mij zitten we hier met een miljoen per persoon en dat is niet te achterhalen.’
De hun toebedeelde spullen lieten ze anoniem in Londen veilen. Het geld werd prima belegd en van de rente gingen ze leuke dingen doen.
Twee jaar later lag er weer een brief van de notaris in de bus, of ze zo spoedig mogelijk konden komen.
De zusjes belden elkaar. ‘Heb jij ook bericht van de notaris gekregen?’
‘Ja, begon Willemijn. Ik hoop niet dat de fiscus er achter is gekomen.’
Nieuwsgierig en bedrukt gingen Willemijn en Anneke naar het notariskantoor.
‘Zo dames, ik had niet verwacht u zo snel weer te zien. De eigenaar van het dierenpension is eergisteren overleden. Hij voelde zich bezwaard dat u zo berooid was achtergelaten. Dus heeft hij het pension in zijn testament aan u vermaakt.’
‘Dierenpension?’ herhaalden ze in koor.
‘Ja, u hebt het goed gehoord. U moet daar straks naartoe want er wachten een tiental honden om verzorgd te worden.’
‘En het geld?’
‘Het pension is helemaal opgeknapt,’ zei de notaris.
Gniffelend liepen ze naar de auto.
‘Ik kon de man wel zoenen,’ zei Willemijn.
‘Jan-Kees dat kan je mij niet aandoen!’ ‘Sorry Samantha, ik…’ Samantha zag het aan zijn gezicht. Ze vloekte zacht. Op staande voet eruit! – mijnheer had zich overeten met zijn dure kantoor om indruk te maken op zijn louche clientèle, dus kon haar salaris er niet meer af. Zelf zat ze tot haar nek in de schulden. Voordat ze weer een goedbetaalde baan als advocate zou hebben, was ze een half jaar verder. Ze knikte kort naar Jan-Kees, wenste hem sterkte en maakte met geknepen lippen haar bureau leeg. Jan-Kees stond er schaapachtig bij. Zijn dure pak was gekreukeld en scheren had hij vanmorgen maar vergeten. Het succes van het grote geld was van korte duur geweest. Wijzend op de hoge rekeningen die meteen betaald werden had Jan-Kees vorige maand nog bezworen dat ze niets te vrezen had. Boos kwakte ze de sleutels van de lease BMW op zijn bureau en pakte haar spullen in de klaarstaande doos. ‘Sorry,’ zei hij zacht en hij hield de deur voor haar open toen ze met volle handen naar buiten stapte. Met de belofte om binnenkort partner te worden, had ze de dure flat met een hoge hypotheek gekocht. Meteen verkopen? Dan moest ze de prijs flink laten zakken en weg was al haar spaargeld. Ze liep de laatste meters met een steeds zwaarder wordende doos naar haar flat, griste de krant uit de brievenbus, smakte de doos in de hal, schopte haar schoenen uit en schonk zich een bel whisky in. Ze plofte op de linnen taupekleurige designbank en pakte de telefoon. Met opgewekte tegenzin toetste ze het nummer van Harm, een succesvolle headhunter in. Wachtend op het doorverbinden met haar oude klasgenoot dronk ze het glas leeg. Harm begon vrolijk: ‘Wat kan ik voor je doen schoonheid.’ Na haar vraag veranderde zijn toon. ‘Samantha, jij durft zeg. Eerst laat je mij stikken en nu je mij nodig hebt… Een baan, ha, ha, en wel meteen? Laat me niet lachen. Probeer een uitzendbureau. Ik kan je op de mailinglist zetten. Reken zeker op drie maanden.’ Korzelig antwoordde ze: ‘Prima, ik red me wel.’ Ze hing op en slikte. Stom om hem gedumpt te hebben. Hij had haar nog zo gewaarschuwd om zich niet met strafzaken te gaan bezighouden, maar ze had hem uitgelachen. Op haar laptop bekeek ze haar banksaldo en schrok. Drie maanden geen centjes verdienen, kon echt niet. Grommend pakte ze de krant en bekeek de advertenties. Het vetgedrukte woord dringend en ook nog eens onderstreept trok haar aandacht. Na het lezen van de advertentie, stond ze op en liep peinzend door haar flat. Koken op een Frans kasteel… drie maanden… kost en inwoning en een redelijk salaris. Wie weet kon ze haar flat verhuren nu de zomermaanden voor de deur stonden. Maar een kok? Voor een etentje met vrienden draaide ze haar hand niet om. Ze vouwde de krant met de advertentie naar boven. Beter eerst de uitzendbureaus gaan bellen. Na een uur was haar moreel gezakt tot nul. Op een stom baantje als kassière, kinderoppas, hondenuitlaten of verkoopster zat ze niet te wachten. Met lood in haar schoenen las ze de advertentie uit Frankrijk nog eens door en zette haar laptop aan. Hun website loog er niet om. Een kasteeltje om verliefd op te worden met antiek ingerichte kamers; vier dubbele kamers en een eenpersoonskamer. Op het grote terrein lag een beschut zwembad met een pool house. Aantrekkelijke ligbedden noodden om je zo daarop te willen neervlijen. Op een kladje schreef ze enkele vragen in het Frans en draaide het nummer. Een aardige stem vroeg haar beleefd naar een aantal vaardigheden. Ja, ze sprak de moderne talen en koken kon ze als de beste. Haar hart sloeg een slag over toen ze dit gezegd had. Stom was ze niet en op internet zou ze vast goede recepten met de plaatselijke ingrediënten kunnen vinden, maakte ze zichzelf wijs. Monsieur de Montigny vroeg haar e-mailadres en haar telefoonnummer en beloofde om snel iets te laten horen. Meteen belde ze haar zusje om te vragen of zij haar flat zou kunnen verhuren, mocht dit baantje doorgaan. ‘Hemel Samantha…jij en koken… laat me niet lachen. Sta je zo met je rug tegen de muur?’ ‘Heleen, mijn flat raak ik echt niet morgen kwijt en om eerlijk te zijn, ben ik blut.’ ‘Rot voor je. Ik heb die vent voor wie jij werkte nooit gemogen. Veel te gladjes. Oké, ik zal mijn best doen.’ Ze zuchtte opgelucht, trok haar nette pak uit, hees zich in jeans en begon haar privéspullen op te ruimen. In de berging was nog een lege kast; prima om deze daar te stallen. Telkens keek ze op haar horloge maar ze schrok toch toen haar telefoon rinkelde. ‘Oui? Morgen? Ik kan de nachttrein nemen… Ja, ik zag dat al op internet.’ Ze juichte hardop en draaide meteen het nummer van Heleen. Haar praktische zus begon: ‘Neem een eigen koksmes mee, dat staat professioneel. Ik kom zo wel naar je toe. Van een carnavalsfeest heb ik nog een koksoutfit.’
Gebroken van de nachttrein stapte ze uit de taxi. Met moeite herkende ze de foto van de website. Het kasteel kon best een verfje gebruiken. Met gemengde gevoelens zag ze de achterlichten van de taxi de oprijlaan afrijden. Gewapend met de kokskleding en een eigen mes in haar bagage liep ze het bordes op. De bel ging over, maar niemand kwam. Geïrriteerd keek ze op haar horloge. Elf uur. Ze had verteld dat ze met de nachttrein zou komen en tegen elven zou aankomen. Ze liet haar zware koffer staan en liep achterom. Op het terras zaten vier jongemannen relaxed rond een grote tafel waarop een champagnekoeler prijkte. ‘Hallo, ik ben jullie nieuwe kok,’ riep ze de jongelui toe. De oudste stond op ontkurkte de fles en bood haar met zwier een glas aan met de woorden: ‘Welkom, we zijn erg blij dat u meteen kon komen. Goede reis gehad? Ik ben Alain.’ Ze herkende de prettige stem van het telefoongesprek. Hij wees op de anderen en zei: ‘Madame dit zijn mijn broers Bernard, Claude en Didier. U komt net op tijd en dat moet gevierd worden, want straks komen de eerste gasten; acht mensen. Ze bestelden een vijfgangenmenu.’ De jongens stonden op en gaven haar een hand. Met het glas in haar hand stamelde ze: ‘U maakt een grapje…’ ‘Nee, helemaal niet… De vorige kok die eh is… nou ja… u bent er nu toch. De ijskast is dacht ik vol. Kijk maar even. Morgen brood bakken en dan de lunch serveren. De gasten willen morgenavond ergens naartoe, dus dan is een klein hapje voldoende. U kijkt zo… ‘ ‘Nou ja, ik had me dit anders voorgesteld. Eerst de voorraad bekijken en aan de hand daarvan samen het menu opstellen, zo deed ik dat in Nederland.’ ‘Tja, Nederland, die gasten komen daarvandaan…’ Met grote moeite kreeg ze eruit: ‘Nou dan moet ik maar eens opschieten. Waar kan ik slapen? Laat u mij de keuken en de voorraad zien.’ Alain de Montigny maakte een gebaar dat ze moest blijven zitten en zei: ‘Oké, drink eerst maar rustig het glas leeg.’ ‘De reiskosten… begon ze.’ ‘Dat regelen we wel als de gasten betaald hebben. Hebt u bagage madame?’ ‘Staat bij de voordeur.’
Alain pakte haar koffer op en ging haar voor. De trap naar de zolder waar eens de meidenkamers waren, kraakte. De kamer stonk muf, naar oud huis. Jaren niet gebruikt. Het verschoten bloemetjesbehang liet op sommige plaatsen los. Had de vorige kok een betere kamer? Ze trok een vies gezicht en wilde het raam opendoen. ‘Voorzichtig,’ waarschuwde hij – hij wees op een afgebroken scharnier. Met lichte afkeer bekeek ze het vertrek. Op de bobbelige matras die uit 1800 leek te stammen, lagen lakens en handdoeken. Het sanitair bestond uit een brocante bidet op pootjes en een lampet kan. Ze bevoelde de matras en zei: ‘Zit het familiekapitaal er soms in?’ Alain streek peinzend met zijn hand door zijn donkerblonde haar. ‘Ik neem aan dat de gastenkamers beter zijn.’ Hij knikte, zette haar koffer met een plof op de grond en gebaarde dat ze mee kon komen. Trots toonde hij de kamers en sloot zijn rondleiding af met: ‘Het sanitair heeft Claude aangelegd.’ Ze knikte en slikte de woorden duidelijk zichtbaar nog net in. ‘De foto’s van de website…’ begon ze. ‘Ach… de sfeer, typisch Frans… daar komen de gasten voor.’ ‘Hebben jullie dit al lang?’ Alain knikte. ‘Ruim 200 jaar in de familie. Onze ouders kwamen recent om en…’ hij maakte een hulpeloos handgebaar. ‘Ik begrijp het. Jullie proberen ervan te leven.’ ‘Ja, met een topkok, zoals u moet het lukken.’ Ze waren bij de keuken aangekomen. Een groot fornuis en een vieze magnetron. ‘Voorraad?’ vroeg ze. Hij sloeg met zijn hand op zijn hoofd en mompelde iets van helemaal vergeten. Op haar vraag: ‘Hoe laat wilt u dat het eten klaar is?’ keek Alain peinzend. ‘Ik veronderstel dat de gasten eerst een apéro krijgen?’ Hij knikte en mompelde: ‘goed, goed.’
Ze bekeek de aanwezige ingrediënten in de ijskast, spitte de keukenkastjes door en herhaalde als een mantra: ‘Een goede kok moet improviseren.’ De koude lamsbout rook nog goed en een ragout was zo gemaakt. Een torentje couscous uit een pak dat eigenlijk over de datum was, toonde heel aardig. Kazen waren er volop al verdacht ze de broers ervan dat ze hiermee – plus een slok uit de fraaie wijnkelder van wijlen papa – hun maag vulden. Vruchtensla van fruit uit de tuin als dessert, overgoten met een flinke scheut Marc moest de maaltijd maar afsluiten. Gekleed in de toneeloutfit, stond ze courgettes uit de tuin te snijden toen de jongste zoon snuivend de keuken in kwam. Hij bromde goedkeurend en tilde het deksel van de pan met ragout op en wilde met zijn vinger een lik nemen. ‘Ho, ho, dat gaat zo maar niet. Jullie willen toch geen zieke gasten? Wie dient? Wie wast af?’ ‘Nou u toch?’ Ze draaide met haar ogen en ging met haar armen over elkaar voor hem staan. ‘Ik ben daarvoor niet ingehuurd. Ik kook, maar jullie doen de rest. De inkoop wil ik wel voor mijn rekening nemen, maar meestal werk ik met vaste leveranciers die de goederen afleveren. Hoe heet je ook alweer?’ ‘Sorry, ik ben Didier. Ja, ziet u… eh we doen dit nog niet zo lang…’ ‘Maar jullie hadden toch een kok? Is die vermoord of zo?’ Didier sloot zijn ogen. Samantha had het niet meer. Ze begon: ‘Hebben jullie al veel gasten gehad? Hoe doen jullie dat met schoonmaken en de was?’ ‘Eh… daar moeten we nog over denken.’ ‘Maar jullie website zegt…’ Met: ‘ Ja, mooi is die hè?’ ontweek hij haar vraag. Samantha schudde haar hoofd. ‘Hoeveel boekingen hebben jullie? Helemaal vol voor de zomermaanden?’ Hij knikte enthousiast. ‘Echt?’ ‘Ja, Amerikanen, Engelsen, Duitsers en Russen en natuurlijk die Hollanders die straks komen.’ Ze liep naar het terras en begon tegen de jongens: ‘Ik wil even duidelijk zijn over de taakverdeling. Didier verwacht dat ik ook opdien, opruim en de afwas doe. Dat zijn we niet overeengekomen.’ Alain hield zijn hand op en zei: ‘Goed, dan doen wij dat wel.’ ‘Nog iets, hebben jullie een schoonmaakster? Hoe doen jullie dat met de was?’ Bernard keek haar aan, krabde zich achter zijn oor en zei alleen: ‘Tja…’ ‘Het gaat niet vanzelf hoor. Ik wil jullie best helpen.’ De rest van de middag gaf ze de jongens instructies. Als de bliksem werden haar suggesties, zoals het kopen van extra lakens en handdoeken plus zeepjes en shampoo van een goed merk, uitgevoerd. Verse bloemen uit de tuin sierden alle kamers en voor het ontbijt lagen de stokbroden al in de vriezer. ‘Fijn dat u als professional het overneemt,’ zei Bernard gniffelend, toen de eerste gasten het hek binnenreden. Wat schrok ze toen ze de grote knalrode Bentley van Paul herkende. Ze rende naar boven. Dat ze juist hem had verdedigd… Na snel haar make-up te hebben verwijderd en met haar lange blonde haar onder de hoge koksmuts gepropt, kwam ze beneden.
Het water liep over haar rug, maar rond 8 uur stonden de fraai opgemaakte borden op de grote tafel. Met ludiek gedrapeerde sla uit de tuin leek het voorgerecht heel wat. ‘We hebben dan ook een topkok,’ hoorde ze Alain zeggen toen de laatste vuile borden op het aanrecht stonden. Hij kwam de keuken in en zei: ‘Ze willen u zien.’ ‘Zeg niet dat ik uit Nederland kom,’ smeekte ze. Paul zat aan het hoofd van de tafel met zijn hand veel te hoog voor netjes op het dijbeen van een ordinaire blondine. De andere mannelijke gasten hadden ook een stoeipoes meegenomen. De tafel leek een slagveld. Ze trok haar mondhoeken op en liet het slappe applaus gelaten over zich heen komen. Ze boog kort, draaide zich om en hoorde Paul zeggen: ‘Die meid lijkt sprekend op Samantha, de advocate die mij heeft vrijgepleit. Die troel moest eens weten…’ Ze voelde zich een sufferd. Natuurlijk had ze hem van meineed verdacht, maar Jan-Kees wilde dat ze alles op alles zou zetten om hem vrij te pleiten, de schoft… Net toen ze de neiging kreeg om iets in zijn koffie te doen, kwam Claude de koffiekopjes halen. Didier boog zich zuchtend over de afwas. Samantha pakte een stuk kaas van het geplunderde plateau en vroeg aan Alain: ‘Het zijn mijn zaken niet, maar hebben jullie een creditcard machine?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Betalen jullie gasten contant? Gaan ze er nooit vandoor zonder betalen? Ik vraag dit omdat ik hier voor mijn broodje werk en ik dacht dat jullie…’ Didier wreef met de theedoek zijn nek droog en keek verlegen. Alain ging op een punt van de tafel zitten en vroeg: ‘Mag ik Samantha zeggen?’ ‘Natuurlijk.’ ‘We hadden nooit gedacht…’ ‘Bedoelen jullie dat dit zou gaan lopen?’ Alain knikte en schonk haar een glas in. De mannelijke gasten liepen luidruchtig sigaar rokend naar het zwembad. Door het open raam ving ze het een en ander op. Prima locatie. We blijven hier 14 dagen. Niemand weet dat we hier zijn. We bereiden alles voor. Geef die sloebers een voorschot, dat houdt ze rustig. Samantha maakte een gebaar dat ze stil moesten zijn. Met haar hand achter een oor probeerde ze nog zoveel mogelijk op te vangen. Alain boog zijn hoofd naar haar en keek vragend. ‘Criminelen,’ fluisterde ze terug. Bernard deed het dressoir open en pakte een geweer. Ze pakte de loop beet en boog deze naar de grond. ‘Ben je raar… ze willen je een voorschot betalen, wacht dat eerst af.’ Hij knikte en borg het geweer op.
Na een week had ze het koken in haar vingers. De broers vroegen haar of ze in vaste dienst wilde komen. ‘Jongens, in de zomer komen de gasten wel, maar zonder verwarming…’ ‘Een paar elektrische kacheltjes,’ begon Claude. Ze schudde haar hoofd. ‘Bovendien heb ik nog een appeltje te schillen met mijn vroegere baas…’
Samantha keek de Bentley na. Een dagje Aix, had Alain gezegd. Ze trok Alain aan zijn jasje. ‘Heb je iets verdachts op de kamer van die kale gezien? Papieren? Een laptop?’ Hij trok zijn mondhoeken naar beneden en wenkte dat ze mee kon komen. Samen onderzochten ze de kamer. Samantha zette Pauls laptop aan. Ze slaakte een kreet toen ze de correspondentie met Jan-Kees onder ogen kreeg. Alain keek mee en zei: ‘Je bent vast geen echte kok.’ Ze hield haar adem in en zei: ‘Nee, het spijt me dat ik hier onder valse voorwendsels ben gekomen. Ik ben advocate… werkeloos door … door hem.’ Boos wees ze op de correspondentie. ‘Ik herken het logo van justitie. Ik studeerde rechten. Toen kwamen mijn ouders om. We dachten dat ze er warmpjes bijzaten, maar hun banksaldo was nul.’ Ze trok haar lippen tot een smalle streep en zuchtte: ‘We zijn dus allebei blut. Gewoon doorgaan lijkt me het beste en zorg vooral dat ze betalen.’ Alain keer zorgelijk, krabde zich op zijn hoofd en zei zacht: ‘Als amateurs hebben we het zo slecht nog niet gedaan.’ Beiden schoten in de lach.
Van al dat staan in de keuken wilde ze even bijkomen en ze trok peinzend baantjes in het zwembad. De broers doken ook het water in en stelden haar allerlei vragen. Samantha stapte het zwembad uit en sloeg een handdoek om. Ze hield haar hand op. ‘Niet door elkaar praten alsjeblieft.’ Zittend op de rand met haar vermoeide benen in het water bungelend, vertelde ze in het kort wat Paul had uitgespookt en waarom ze op de advertentie had gereflecteerd. Ze eindigde met: ‘Puur toeval dat die vent juist bij jullie logeert.’ ‘We kunnen hem laten verdwijnen,’ zei Bernard en voegde meteen toe: ‘Grapje.’ ‘Niets laten merken. Ik zal mijn best blijven doen en jullie helpen om een succes van jullie chambres d’hôtes te maken. Reuze rot dat jullie berooid zijn.’ ‘We willen ons huis houden,’ zei Bernard. ‘Nergens iets te vinden?’ ‘We hebben overal gezocht…’ Samantha keek Alain plotseling aan: ‘Herinner jij je nog wat ik zei toen jij mij mijn kamer toonde?’ ‘Shit,’ siste hij en rende naar boven. De broers volgden hem. Even later kwam een stralende Alain op haar af. Hij gaf haar spontaan een zoen en overhandigde haar een stapel bankbiljetten. ‘Je verdiende loon!’ ‘Ik heb het met mijn eigen lichaam bewaakt,’ grapte ze. ‘We zijn uit de ellende,’ riep Claude en maakte met haar een rondedans. ‘Wat nu? Moet ik naar huis en spelen jullie niet meer chambres d’hôtes?’ Alain keek haar korzelig aan. ‘Natuurlijk niet! Ik hou mij aan het contract van drie maanden, wat dacht je. Kom dit moeten we vieren. We gaan vanavond uit eten.’
Drie maanden later belde een bruin verbrande Samantha bij Jan-Kees aan. Verbaasd vroeg hij haar binnen. ‘Je ziet er prima uit. Hoe was je vakantie?’ ‘Zeer leerzaam, ja heel bijzonder, moet ik zeggen.’ Ze graaide in haar tas en overhandigde hem een dwangbevel, draaide zich om en zei koel: ‘Ik laat niet met me sollen.’ Gniffelend reed ze in haar oude auto naar huis. In haar flat zaten de vier broers te wachten. Alain keek haar vragend aan. Ze knikte. ‘Ja, hij was er en ik heb het afgegeven. Als hij dit heeft gelezen, ontploft hij.’ Ze schonk net koffie in, toen de bel ging. Claude keek naar buiten en zei: ‘Zoals verwacht… die rode Bentley… maak je geen zorgen, we staan ons mannetje. We hebben onze mobieltjes in de aanslag en…’ Alain gaf haar een duwtje. Trillen op haar benen deed ze open. Paul keek haar vuil aan, duwde haar naar achteren, pakte haar ruw bij haar pols en stapte naar binnen. Hij trapte de deur dicht en begon dreigend: ‘Zo, laat jij niet met je sollen…? Nou ik ook niet. Je gaat eraan. Dacht ik het niet… kok spelen… knappe meid. Dat je mij gevonden hebt… Jan-Kees belde mij meteen. Dwangbevel… laat me niet lachen. Jij hebt mij vrijgepleit. Niemand weet dat je terug bent, dus…’ Hij draaide haar arm op haar rug en trok met zijn andere hand een pistool uit zijn broekriem.
Met de broers keek ze uit het raam toen de overvalwagen wegreed. Ze wreef haar pols en zei zacht: ‘Fijn dat jullie er waren.’ Alain sloeg een arm om haar heen. ‘Zonder jou…’ begon Claude. Gniffelend zei Didier: ‘En jij sliep op ons familiekapitaal…’ Samantha grinnikte. ‘Nu champagne!’ bromde Bernard. Alain schonk de glazen in en vroeg: ‘Wat wil je doen? Blijf je in Amsterdam tot de rechtszaak achter de rug is of ga je met ons mee?’ Bernard schonk nog eens in en zei: ‘Op je kookkunst, heel goed voor een amateurtje.’ Ze stak haar tong naar hem uit, hief het glas en zei: ‘Op maître Alain, dokter Bernard, ingenieur Claude, websitebouwer Didier en natuurlijk op de restauratie van jullie kasteel.’ ‘Je vergeet ons,’ zei Alain en hij keek haar veelbetekenend aan.
‘Jij organiseert prima…,’ ik hoor het mijn man nog zeggen.
Hans vertrok 3 juli naar Sofia en liet de verhuizingen verder aan mij over, leuk!
Binnen een maand hadden we het nodige achter de rug. Een huizenjacht in Sofia op kantoorruimte en woonruimte, een flat in Brussel gekocht en het bod op ons Wassenaarse huis aanvaard.
‘Maar je komt wel over naar Brussel voor de verhuizing,’ zei ik dreigend.
Een groot huis noodt tot bewaren, recent ontvingen we nog een hele inboedel uit een erfenis en het huisje in Bulgarije was piepklein.
Afgelopen Kerstmis stond nog in mijn geheugen gegrift, want toen waren onze net afgestudeerde kinderen niet te porren om dingen weg te doen.
14 dagen had ik.
Wat ging naar Brussel, wat wilden we meteen in Boyana hebben en wat zou later komen, als het te bouwen huis klaar was. Al zouden de verhuizers het gedeelte dat naar Sofia zou gaan inpakken, alles moest eerst door mijn handen gaan. Brussel kwam geheel voor mijn rekening, maar gelukkig kreeg ik van vele kanten hulp, al was het alleen maar voor het inpakken voor de duizenden boeken.
Was het toeval of stond het in de sterren hoe we aan dit huisje in Bulgarije waren gekomen?
Een van mijn porselein beschilder vriendinnen, had als makelaar een Bulgaarse diplomaat als klant. Leuk om kennis te maken opperde ze en zij nodigde ons met de Bulgaren uit voor een etentje en wel de dag voor ons vertrek naar Bulgarije om op huizenjacht te gaan.
Aardige lui. Samen met zijn moeder Ana, weduwe van een hoge communist, bezat de diplomaat een jachtdacha. Pa was chef de protocol geweest en had samen met vriend Boyev eigenhandig dit optrekje in het uitsluitend voor goede communisten geprivilegieerde deel van Boyana gebouwd.
‘Geknipt voor jullie. Het grenst ook nog aan het huis van de president en in het bos kan je de honden uitlaten. Ik bel mijn vriend Milan. Hij was ambassadeur in Parijs en spreekt vloeiend Frans. Mijn moeder beheerst naast Bulgaars alleen Russisch. Jullie kunnen dit huren,’ sprak hij enthousiast.
Balkan Air had de kortste trip voor onze dieren zonder stop-over. Kennel huren bleek uitgesloten, die moesten we op het laatst op het vliegveld kopen.
Maandag 25 juli 1994. Met een gevoel van licht onbehagen stapte ik met onze honden in de taxi.
Daar stonden we dan op het oude kleine vliegveld Zaventem. Al hadden wij een maand geleden Sofia even gedaan en wist ik waar we terecht kwamen, ik vond het toch best spannend. Voelde me half landverhuizer en vluchteling. Onze enige koffer zat vol met hondenvoer, lakens, handdoeken, theedoeken, een kleine radio met wereldontvanger, een rol WC papier, plus een rampen pakket voor de eerste dagen zoals koekjes, plakken chocolade, worstjes en ronde doosjes Zwitserse kaas in zilverpapier. Geen jas, nauwelijks schoon ondergoed, want al onze goederen zouden twee dagen later aankomen.
Op het oude vliegveld Zaventem moesten de honden deze plastic-met-tralies-hokken passen. De labrador stond bij de eerste aandacht al vrolijk te kwispelen, maar de slimme beagle zag de bui al hangen. Het grondpersoneel smeerde grote maten aan, waarin de dieren ook konden staan. Hierna werden ze met loeizware kennels en al gewogen om hun tarief te berekenen.
‘Dat is niet niks, $ 25 per kilo, onze honden betalen meer dan wij in de business! Zeg, krijgen ze daarvoor champagne?’
Flux werd het bakje dat aan de tralies hing met vers water gevuld. Er vormde zich een groepje lieden met duidelijk Slavische trekken om dit pas en meet gebeuren te bekijken. Ik stootte Hans aan: ‘Ik zie jou niet in zo’n auberginekleurig pak lopen, of dat foute groen, nog erger.’
Ik gaf onze dieren pillen ter kalmering en vervolgens liet ik ze achter bij de vriendelijke Sabena jongelui.
Globe trottende vrienden hadden mij voor vliegen met dieren al gewaarschuwd; verkeerde bestemming, doodgevroren dieren omdat de verwarming niet aan stond…
Tot halverwege de vlucht naar Sofia, hoorde ik onze beagle in het vrachtruim, luid blaffend protesteren tegen de in zijn ogen hondse behandeling.
De vlucht naar Sofia verliep prima. Voor we bij de paspoortcontrole kwamen, hoorde ik onze beagle Dandy er al luid bovenuit blaffen. Ik keek even richting geblaf en hoorde achter mij in prima Engels: ‘Your dogs are there, you need car, where is your luggage?’ en voor we het wisten waren we met bagage, honden in kennels en al door de douane. Alle moeite om gezondheidsverklaringen voor de dieren te verkrijgen…
Als de rest ook zo vlot verliep als de werkmethode van de twee efficiënte kruiers, die ons op Sofia airport door de douane loodsten, dan zou het met de minimale verbouwing ook wel meevallen, dacht ik.
Achter de dranghekken stond een hele commissie van ontvangst en dat deed deugd. Milan, Boyev en de chauffeur van Penyo, de man die dit project om een Bulgaarse investeringsbank op te richten, had aangezwengeld.
Tussen de iets te nieuwsgierige Bulgaren begon Hans de kennels te demonteren. Met handen vol schroeven stond ik met een omvallende beagle. Op Milans gebaar, dat ik goed op onze spullen moest passen, trok ik onze koffer en Hans’ documenten koffertje tussen de benen.
De schroeven in mijn handtas gewurmd, droeg ik de beagle, hield de labrador aan de lijn en probeerde mijn zware reistas op mijn schouder te houden en wilde ik zoveel mogelijk in me opnemen. Hans nam de koffers, Milan, Boyev en de chauffeur pakten de kennels op.
Intussen was het bijna donker geworden. We reden de berg op naar Boyana, het commy ghetto, gelegen op 700 meter. Een bergklimaat, erg gezond zegt men. Ja, dat hadden die commies goed bekeken. Vroeger mocht de gewone man hier niet eens komen. Nu stond de slagboom open, knipperde het stoplicht continu en zat er nog een ventje in een hokje te niksen.
Een heldere sterrenhemel en de lichtjes van het achterliggend Sofia gaven een romantische touch aan de start van ons avontuur.
In konvooi reden we naar het “commy”-huisje, feitelijk een jacht dacha. Blij verrast dat de bedjes al waren opgemaakt. Ook aan handdoeken, een stuk zeep en zowaar een rol WC papier was gedacht. Geroerd door deze warme aandacht voelden we ons echt welkom.
Ik bewonderde het schilderwerk. Het leek iets groter nu een aantal meubels eruit gehaald waren. De binnenkant was beneden zonnig geel, en boven wit geschilderd, net zoals Hans gevraagd had. Gelukkig waren Ana en Boyev zo slim geweest om het allernoodzakelijkste meubilair te laten staan.
Van het rotan (zorgvuldig gerestaureerd met verhuizers plakband) zitje hebben we veel plezier beleefd in de anderhalve week dat we ons meubilair nog niet hadden, maar dat konden wij toen nog niet vermoeden.
Bij inspectie bleek dat de werkzaamheden nog lang niet klaar waren. Niet verwacht, wel gehoopt, maar in mediterrane landen, zoals Bulgarije, was het: “manyana” of “outre” zoals dat in het Bulgaars heet. Douchen of badderen was er jammer genoeg nog niet bij, maar wij wisten dat dit avontuur de nodige kommer en kwel met zich zou meebrengen. Boyev beloofde dat alles binnen de kortst mogelijke keren af zou zijn. De oude brommende ijskast stond in de woonkamer wat blijkbaar de vaste plaats was, want de keuken was te klein voor dit exemplaar. Wij waren voorlopig dolblij met dit museumstuk. De keuken was nog in staat van afbraak, maar morgen zou er verder gewerkt worden.
Mijn eerste indruk was dat de Bulgaren vreselijk hun best deden om het ons naar de zin te maken, al ging dat begrijpelijk ook met Dollar-ogen gepaard. Wij waren ook onder de indruk van de tijd en moeite, die Milan en Boyev aan Ana besteed hadden. Zou dit een Bulgaarse gewoonte zijn, of was het een wederdienst. Misschien had Ana’s overleden echtgenoot, die generaal bij het protocol was, als belangrijke communist destijds veel voor Milan en Boyev kunnen doen.
Wij sliepen niet bijster veel, al was de nacht stil en zorgde de koele berglucht voor een weldadige frisheid. Godzijdank was het niet zo bloedheet als het de afgelopen dagen in Wassenaar en Brussel geweest was. Onze rust werd onderbroken door gespook van Dandy, die net zo lang blafte tot hij op onze kamer mocht. Natuurlijk ging ik door de knieën, want het dier voelde zich beslist niet op zijn gemak. Na een paar pogingen om op mijn bed te springen, gaf hij dat op. Hij probeerde heel ludiek een mandje te maken van mijn grote last-minute reistas. Ik werd vroeg gewekt door een natte hondenneus. Plassen. Hondjes in de tuin. Ze besnuffelden alles en ik zag aan hun gedrag dat ze het heel vreemd vonden. De buren hadden poezen! Dat was een feest en daar moest natuurlijk flink tegen geblaft worden.
Voor de dieren was het natuurlijk een hele schok, eerst een vliegreis en daarna een wildvreemde omgeving, waar alles ook nog anders rook.
Nog ruim tijd om ons in de keuken tussen een meter hoge berg puin en aangekoekte cementresten, met koud water te wassen, voordat het werkvolk zou komen.
Voor het ontbijt aten wij wat koekjes, die ik uit ons overlevingspakket haalde. Ik was blij dat de verhuizers mijn keukenmes vergeten waren, zo kon ik de worstjes van het noodrantsoen tenminste snijden. Gelukkig was het kraanwater in Boyana drinkbaar, bovendien was het erg lekker koel en fris. In Sofia was dit niet het geval, zelfs niet in het Vitosha hotel, zoals ik vorige maand had geconstateerd.
Bij inspectie tijdens het ochtendgloren, bleek dat het meubilair, de hertengeweien en het opgezette-vogel-assortiment in de kelder stonden, geheel tegen afspraak. De badkamer was gesloopt en de muren werden betegeld. Vraag alleen niet hoe! Onhandig, slordig en scheef! Blinden zouden het waarschijnlijk beter doen. De keukenkastjes waren van de muur af gehaald en zodanig “afgezaagd” om plaats te maken voor een nieuwe rioleringsbuis dat meer dan de helft van de plankruimte verloren was gegaan. Van huilen wordt je lelijk, dus…
Met punaises in de wangen begroette ik om 9 uur het equipe van stoere jongens dat met de werkzaamheden zou doorgaan. Verder dan “dober den” ging de conversatie niet. De drilboor werd hier en daar ingestoken om het aanrechtje, een “home-made” steenklomp, ludiek versierd met mozaïek van kapotte tegels, te slopen. Gevolg: een gigantische stofboel. Dweilen of ander schoonmaakmateriaal zat in de verhuisauto. Verlichting in de gang en de WC werkte niet.
Voor de badkamer had Ana nog een “nieuw” bad. Dit had al jaren in de kelder gestaan en het was helemaal dof en roestig geworden. Wij zouden dit bij het groot huisvuil zetten, maar dat was zo’n verspilling, dat wij maar toestemden dat dit gebruikt zou worden. Hans schoot alle kosten voor, die we later zouden delen, want de Bulgaren trokken een zielig gezicht.
De werklui, ik noemde ze voor het gemak maar Jut en Jul, spraken uiteraard alleen maar Bulgaars. Jut kon “alles” en Jul was goed in het aangeven en kijken of alles wel goed ging. Zij stonden weer onder toezicht van een man die zich voorstelde als “ingenieur”. Tekeningen kon hij niet lezen leek het en ik vroeg me af of hij echt iets van bouwkunde begreep of alleen maar goed was in vernietiging werkzaamheden. Hij zou een tweelingbroer geweest kunnen zijn qua uiterlijk van Chriet Titulaer met zijn tuinkabouter achtige uiterlijk. Echter een zeer vreugdeloze en tobberige tuinkabouter, die overal problemen zag. Ik heb me suf getekend om bepaalde dingen uit te leggen. Communiceren met een pocket woordenboek, lukte maar gedeeltelijk, want een specifieke “bouwvocabulaire” stond er niet in.
Boyev, de communistische buurman van huiseigenaresse Ana zou af en toe langs komen om te helpen vertalen, want zo schoot het niet op. Het viel al mee dat Jut en Jul niet bang van onze honden waren. We hadden begrepen, dat het tijdens het communisme voor gewone stervelingen blijkbaar verboden was om honden te hebben. Omdat er dus nauwelijks hondenbezit in Bulgarije was toen wij kwamen, hadden veel Bulgaren geen idee hoe ze zich tegenover honden moesten gedragen.
De werkbespreking was wel komisch want Boyev sprak een paar woorden Duits en een aantal zinnen Frans. Verder werd er driftig met gebaren gecommuniceerd en gewezen op het papier waarop het hele plan tijdens Hans’ eerdere verblijf uiteen gezet was. Hierna kon Hans meerijden naar Sofia in de Lada van Boyev.
Ik bleef met de laptop achter, waarop ik mijn eerste ervaringen in briefvorm aan onze familie en vrienden ging zetten schrijven met de honden aan mijn voeten.
Het weer was en bleef stralend, zodat ik ook af en toe heerlijk in het zonnetje kon zitten. Voor mij bestond de dag verder uit het surveilleren van het werk en van de honden, die naast het schamele gereedschap, het lunchpakket van het komische duo Jut en Jul een interessant snuffel object vonden. Ik was toch nieuwsgierig waarmee ze hun maag gingen vullen. Dat bestond uit een stuk brood, tomaten en een stuk watermeloen, wat ze met water doorspoelden. Werken met de radio keihard aan en blikjes consumeren, was er hier nog niet bij. Ze genoten royaal van de lunchpauze en deden zelfs een tukje.
Tegen de avond kwam Hans per taxi “thuis”. Deze tweede avond aten wij uit arren moede weer uit ons rampen pakket, aangevuld met heerlijk vers fruit uit onze tuin.
‘Zo doorgaan gaat niet. Is er een winkel op loopafstand? Er moet toch ergens een restaurantje zijn?’
‘Kom maar mee,’ sprak Boyev en reed naar Supermarket Boyana.
Ik keek mijn ogen uit. Gelukkig wist ik nu ook de weg naar een restaurantje, hier tien minuten lopen vandaan. Toen Hans thuis was zei ik: ‘Hans, die supermarkt… je weet niet wat je ziet, brood in roestige rekken, koelbanken waar het water uit loopt en dat met steeds uitvallende elektriciteit. Het is bovendien een aardige klim terug. Ik kan dat echt niet sjouwen. Je zou toch een auto met chauffeur krijgen? Kan de EBRD niet regelen? Die man sprak over un project de haute prestige maar het lijkt op een camping reis met blikken mee, alleen zijn we nu door de voorraad uit het rampen pakket heen.’
In de avond pakten we de benenwagen en liepen met onze viervoeters naar Gargana.
De sfeer in dit met maar 4 tafeltjes in de boomgaard uitgeruste tentje kwam zeer relaxed over. Ook weer zo’n privé initiatief’je. Tussen de fruitbomen wat grind, daarop 4 tafeltjes en voilà je had er een restaurantje bij (de vijfde tafel was voor de stamgasten.) Het feit dat dit restaurantje goed bezet was, vonden wij een prima teken. Het bestek en de borden waren simpel maar schoon. Wij zagen dat de buren, die een geit koesterden, een kan met geitenmelk over de heg aan het dienstertje van dit eettentje aanreikten. Gelukkig waren er wat vriendelijke mensen die wat Engels spraken en bereidwillig vertaalden wat er zoal te eten was. We konden aanschuiven aan een deels bezet tafeltje. Toen deze mensen uitgegeten waren, vroegen andere Bulgaren of zij bij ons konden gaan zitten. Hieruit ontsproot een zeer gezellige en interessante conversatie! Beiden “zaten” in computers en wie weet was dat nog een nuttig contact! Hun namen waren: Nelly en Kiril. Hij stond op toen zijn vrouw na een neus poeder operatie weer aan tafel wilde gaan zitten, en wat ik belangrijker vond: beiden keken goed uit hun ogen. Voor een oud tientje (de Euro was ons nog niet door de strot geduwd) waren we klaar, inclusief voorgerecht, gegrilde spiesen, wijn en koffie toe.
Over tientje gesproken, toen Kiril enkele dagen later ons kwam opzoeken in het restaurantje, nodigde hij ons uit om bij hem thuis te komen eten. Ook vroeg hij of Hans serieus was toen hij had laten doorschemeren dat hij iemand zocht om het computersysteem van de bank te kunnen regelen. ‘Is $10 per uur niet te veel gevraagd?’ vroeg hij. Tja, daar werden wij weer even stil van.
Ik kon niet tegen de onverschilligheid waarmee hier met schaars materiaal werd omgesprongen. Als er weer een pakje tegels uit het Trabantje van de “ingenieur” kwam, werd dat niet voorzichtig neergezet, maar kwakten ze het achteloos op de grond. Het resultaat was natuurlijk dat een groot gedeelte van deze tegels brak. Een emmer om cement in te roeren, maakten zo ook niet schoon, net zo min als het andere werk materiaal. Als hun werkdag erop zat, koekte het gereedschap gedurende de nacht lekker aan, maar dat mocht de pret niet drukken!
De Berlijnse muur was toch al een aantal jaren geleden doorbroken, waardoor ik in Bulgarije een andere houding had verwacht omtrent bezit, dienstbaarheid en de waarde van geld en goed. Vastgeroest aan het oude systeem, zat een verandering van mentaliteit er nog lang niet in. Van ijver was ook nog zeer weinig te bespeuren.
Ik heb wel 1000 keer uitermate vriendelijk geprobeerd uit te leggen dat het onnodig beschadigen van materiaal toch zonde was. Maar ik werd bekeken alsof ik van de maan kwam en ze haalden onverschillig hun schouders op. Het lukte me niet altijd om mijn geduld te bewaren en dit schouders ophalen begon als een rode lap op een stier te werken.
Inmiddels werd het maandag 1 Augustus 1994. De verhuisauto stond al sinds afgelopen vrijdag bij de douane, maar onze goederen werden niet vrijgegeven. Hans nam weer contact op met de correspondent van de verhuizer. De hele maandag werd Hans op het douanekantoor van het kastje naar de muur gestuurd. De jonge vlerk die het daar voor het zeggen had, speelde met zijn voeten op het bureau computer spelletjes of reed af en toe rondjes op een dure motor. Ambtenaren maakten bedremmeld bij hem zijn opwachting. Verveeld nam hij ook af en toe een envelopje aan. Maar we kregen onze spullen niet.
Ondertussen vorderden de werkzaamheden in het poppenhuisje maar matig. De tegels werden weer van de muur afgehaald, toen bleek dat de kranen lekten. Ook de stopcontacten voor afwasmachine en scheerapparaat in de badkamer zorgden voor de nodige consternatie. Meer tegels er af, opnieuw afbikken, het was om dol van te worden. De spiegel boven de wastafels, bleek een oud exemplaar te zijn, die Boyev nog ergens vandaan had getoverd. Als verlichting moesten daar maar pottenkijkers boven komen, die waren neutraal. De “luxe” armaturen, die ik gezien had, vond ik van zulk een kitscherige slechte kwaliteit, dat ik daar pijn van aan mijn ogen kreeg. Hierna bleek dat zelfs simpele pottenkijkers nauwelijks te krijgen waren.
Inmiddels was het dinsdag geworden. Op mijn verzoek dat ik het huisje wel schoon wilde hebben voordat onze meubels kwamen, kwam Ana met een slachtoffer-achtig-gezicht aanzetten met een aftandse vriendin en samen gingen ze op z’n boerenfluitjes met oude kranten de ramen te lijf! Nu had ik beslist niet gesuggereerd dat zij dat zelf moest schoonmaken. Ana had nog geen idee van de waarde van het geld. Ze realiseerde zich totaal niet dat ze per maand royaal een Bulgaars jaarsalaris ontving. Ja, die communisten hadden het prima bekeken! Altijd geprofiteerd. Huisje door soldaten laten bouwen, waarschijnlijk de grond onder bedreiging zich toegeëigend en nu weer profiteren van de buitenlanders!
Je kon nooit inschatten hoe Bulgaren zouden reageren en dat was soms best lastig. Hoe aardig Ana was om de bedjes op te maken, zo pinnig en negatief werd ze als wij iets vroegen over schoonmaken of haar spullen uit het huisje halen.
Dinsdagmiddag zou alles bij de douane in orde zijn, verzekerde de verhuizer Voerman. Hij was speciaal uit Praag overgekomen om de douane faciliteiten af te handelen. Hans zou om 2 uur opgehaald worden. Mooi dat er om 4 uur nog niemand kwam. Toen maar weer proberen te bellen. Wat bleek: ineens werden er grote problemen gemaakt omdat er nog geen verblijfsvergunning afgegeven was! Deze verblijfsvergunning was een klein blauw boekje waar “pasport” op stond. We kregen de meubels pas als dat blauwe boekje er zou zijn. We verkeerden in een uitermate vreemde situatie, waar de EBRD advocaten gewoon niet aan gedacht hadden. Het was wel erg slordig, want deze club, was toch al een aantal jaren bezig om hulpprojecten in Oost Europa op te zetten. Al was Hans benoemd tot directeur, hij zou zijn verblijfsvergunning pas kunnen krijgen als de bank een licentie had gekregen. De licentie moest door Justitie verleend worden en die was een maand met vakantie. Een maand in een leeg huis? Wij hadden niet eens een jas meegenomen in onze enige koffer en van mijn in het roestwater met de hand gewassen ondergoed werd ik ook niet vrolijk.
Toen ben ik ontploft! Ik belde de verhuis correspondent zelf en ging tieren, dat ik er een politiek schandaal van zou maken. ‘Morgen staat het op de voorpagina van de Herald Trib en ik zal het ook laten uitzenden door CNN’, gilde ik dreigend. Tevens suggereerde ik dat ze de hele handel maar meteen rechtsomkeert moesten sturen en dat ik geen seconde meer in dit stomme land wilde blijven. Dat hielp. Ze zouden er meteen aankomen. Er kwam ook een hogere vent mee. Binnen 20 minuten stonden ze bij ons op de stoep en dat was heel erg snel, zelfs voor Bulgaren.
Inmiddels werd er druk gewuifd; daar stonden Ivan en Irina die we een paar dagen geleden in onze tuin aantroffen. Toen zij van onze problemen hoorden, boden zij spontaan hulp aan. Ze zouden meteen proberen met mensen van de douane te gaan praten. Door hun import business, kenden zij het klappen van de douane zweep blijkbaar goed. De volgende ochtend stonden twee van Ivan’s vrienden, compleet met zwarte zonnebrillen, bij de douane klaar om Hans te helpen. Inmiddels schoot Balkan Cargo, de verhuis agent geld voor als een soort “bankgarantie”, dus was hun hulp niet nodig. Wij vonden het buitengewoon aardig, want uiteindelijk waren wij wildvreemden.
Eindelijk kon de verhuisauto komen. Ik stond op de uitkijk. In plaats van de verhuisauto kwam Hans aanrijden met mijn Jeep. De telefoondraden hingen zo laag over de weg, dat de verhuisauto er niet onderdoor kon. Eer alles in kleinere auto’s was overgeladen…
Het was een uitje voor de straat. Acht gnoom-achtige mannetjes die zo uit een Fellini film waren gestapt, probeerden zonder mes, breekijzer of wat dan ook, de grote houten kisten (van zeker 8m3 per stuk) open te maken. Ik zag geen mechanische hulpmiddelen om de lood zware stukken, zoals de piano en mijn keramische oven, uit de vrachtauto te tillen.
Trots liet de chauffeur vallen dat dit hun eerste verhuizing was. Zelf sjouwen dan maar?
Op de dozen had ik de inhoud in het Engels geschreven, tja…
Binnen een mum was het huisje vol. Ik probeerde nog zoveel mogelijk orde aan te brengen. Achteraf viel het nog mee dat er weinig kapot was gegaan.
We lieten de grote stukken uitpakken door deze sterkte kerels, die alleen maar ervaring bleken te hebben met kratten sjouwen, maar ons glaswerk en serviesgoed en zeker mijn porselein, verf, boeken en andere fragiele zaken deden we liever zelf, ook al was er een lieve duit voor betaald! Trouwens als alles uitgepakt zou zijn, waar zouden we het dan moeten laten? Het vergde veel geplus om een grote hoeveelheid in een piepklein huisje te proppen, en wel zodanig, dat je het ook weer kon vinden! Gelukkig was Hans daar zeer bedreven in.
De legen kartonnen dozen scheurden ze stuk, in plaats van ze plat te vouwen voor hergebruik. In dit land van schaarste, bleef ik mij verbazen over de enorme verspilling. De buren kwamen al gauw vragen of ze het oude papier (mooie kwaliteit vonden zij!) mochten hebben. Ook Ana pikte driftig dozen mee. Boyev’s Lada werd helemaal volgestouwd. De schoonmaak vriendin had het slimme idee om een paar dozen met afval te vullen. Wij begonnen over een volgende verhuizing na te denken en gingen ook “Bulgaars” doen. Dozen keurig uit elkaar en papier opvouwen.
Boyev hielp zelfs mee met het naar boven sjouwen van onze matrassen. De 5 centimeter dunne matrassen van Ana wilden wij zo snel mogelijk vervangen door onze eigen exemplaren. Toen hij onze donzen dekbedden zag, was hij onder de indruk van de goede kwaliteit! Ondertussen waren Jut en Jul ook nog aan de arbeid! Ana was natuurlijk razend benieuwd om te zien hoe haar huisje eruit zou zien met onze spullen. Boyev had 2 heerlijke meloenen meegenomen, een fles champagne en een fles uitstekende Rakia. Moe van het uitpakken, streken we met z’n allen op het terras neer, waar wij met Ana, Boyev en Ana’s werk-vriendin de inmiddels gevonden glazen hieven. Een mes om de meloen te snijden kon ik ook zowaar opduiken. Ik had het niet beter kunnen doen, dan er vorken bij geven om de stukjes voortreffelijke meloen te eten, want dit bleek hier “bon ton” te zijn; ieder zijn eigen vork en prikken maar. We waren echt bekaf, waardoor de conversatie zich beperkte tot knikken en elkaar toelachen.
Boyev had zijn belofte niet na kunnen komen, dat alle werkzaamheden in het huisje klaar waren voor ons meubilair kwam. De keukenvloer moest nog een laklaag krijgen en om de voordeur zou nog het een en ander gestuukt worden. Maar we hadden tenminste onze eigen spullen en zo te zien had de douane daarvan niets “geleend”.
Het nieuwe fornuis had geen elektrisch snoer, dus aten we maar weer in Gargana. Boyev kende een elektricien.
‘De man werkt in de Boyana Residenz,’ zei hij trots. Ja, hier komen communistische staatshoofden bij elkaar. Wij hebben later ook eens een dergelijke sessie meegemaakt. Net of ik in een James Bond film from Russia with love meespeelde. Ook de satelliet moest geplaatst worden en zo bleven er de eerste dagen nog duizend kleine probleempjes om op te lossen.
Eveline stapte voorzichtig in de wiebelende watertaxi. Nu de koffer nog. Minachtend keek de schele schipper naar haar weinige bagage. ‘Kunt u mij even helpen met mijn koffer?’ vroeg ze. De man krabde zich achter zijn oor, pakte met een onverschillig gebaar haar koffertje en kwakte dit met een klap aan boord. Hij tuurde even of er nog meer klantjes zouden komen en toen een lange blonde man haastig naar de steiger liep, haalde hij zijn hand van knop van het gashandel. De man smeet twee tassen in de boot en sprong de kuip in. De boot schommelde zo erg dat Eveline het dak stevig moest vastpakken om niet te vallen. Voordat ze haar bestemming kon opgeven, begon de blonde te commanderen: ‘Cipriano, en vlug een beetje.’ Eveline keek haar mede passagier boos aan en sprak: ‘Wie denk je wel dat je bent. Ik zat eerder in de boot. Mijn bestemming ligt aan het Canal Grande, het…’ Hij lachte spottend en zei: ‘Cirpiano ook hoor. Als ik er ben kan je rustig naar je hotel.’ De kapitein van het bootje keek recht voor zich uit. Hij stoomde in volle vaart de lagune over, tot hij zich aan de snelheidsbeperking moest houden. Wat een vlerk dacht Eveline. Ze negeerde de man en keek met haar neus in de wind naar de gevels van de in het water staande huizen. Zonder een woord te zeggen klom de man bij de steiger van het dure hotel aan wal. Hij liet zijn tassen liggen en knipte met zijn vingers naar de portier die al kwam aan rennen. De bediende tikte eerbiedig aan zijn pet, pakte de tassen van de kapitein aan en betaalde met een royale fooi. Eveline probeerde haar woede in te houden, want ze wilde haar vakantie niet met een slecht humeur te beginnen. De kapitein stak rustig het geld weg. Vervolgens draaide hij zich om en vroeg verveeld: ‘Welk hotel?’ Ze noemde de naam van een palazzo. De man keek haar peinzend aan. Na enkele minuten draaide de watertaxi voor de oude steiger. Marie, de oude hulp stond haar al op te wachten. ‘Je bent laat Eveline. Je vliegtuig zou toch om twee uur landen?’ ‘Ja Marie, maar er sprong een brutale kerel in de boot en hij wilde coûte que coûte snel naar het Cipriano.’ Marie zuchtte, keek de schipper boos aan en begon in het rap Italiaans: ‘Schande om de señora zo te behandelen Luigi.’ Luigi keek gegeneerd en zei timide tegen Eveline: ‘Had u dan gezegd dat u bij de Contessa ging logeren.’ Marie sprak luid: ‘Luigi, zij is de nicht van de Contessa, ze komt hier al jaren. Voortaan meer respect èh?’ Luigi zette zorgvuldig haar koffer op de steiger en hielp haar galant uitstappen. Mario de oude huisknecht kwam aanlopen om haar koffertje aan te nemen. Eveline omarmde Marie en zei: ‘Heerlijk om hier weer te zijn. Hoe is het met mijn tante?’ ‘Prima Signora Eveline. Ze doet haar middagdutje… vanavond… kom er staat buiten nog een antipasta voor u klaar.’ Eveline liep naar de binnentuin. Ze snoof de geur van Venetië op en ging aan de oude marmeren tafel zitten waar Mario gedienstig haar stoel aanschoof. ‘Dank je Mario. Wat heb ik dit in New York gemist. Hm, dit ruikt goddelijk.’ Ze had net haar espresso op toen ze haar moeders zuster hoorde aankomen. De elegante slanke vrouw was veertig jaar geleden met een Italiaanse graaf getrouwd. Na zijn dood had hij haar dit statige palazzo nagelaten. ‘Eveline, heerlijk dat je er bent’ riep tante Alexandra en kwam met uitgestoken handen op haar af. Eveline stond op en omhelsde haar tante. ‘Laat me je bekijken, je ziet er moe uit. Hier kan je heerlijk bijkomen. Hoe was je reis? Ik hoorde al van Marie dat je lastig gevallen werd door een brutale vent.’ ‘Ach, lastig gevallen was het niet, maar …’ ‘Kindje, je bent nu 40 en nog steeds alleen.’ Eveline lachte. ‘Mijn werk tante… dat kan ik nauwelijks met een vaste relatie combineren.’ ‘Kom, ik laat je de nieuwe badkamer zien. Het was hard nodig om die te vernieuwen. Je kunt nu zonder problemen een bad nemen.’ Gearmd liepen ze door het oude gebouw. Eveline zag dat het vocht de muren behoorlijk had aangetast. Tante zag haar kijken en sprak: ‘Al heb ik hier constant werklui over de vloer, ik zou dit paleis voor geen goud willen ruilen. Zolang Marie en Mario voor mij kunnen zorgen, zit ik hier prima.’ Boven opende tante de deur van de logeerkamer waar Eveline elk jaar kwam. ‘Is dat al je bagage?’ vroeg ze toen ze haar handbagage zag. ‘Nee, mijn grote koffer is kwijtgeraakt op het vliegveld van Rome. Ik hoop dat deze morgen wordt gebracht.’ ‘Je hebt je avondjurk toch hopelijk wel bij je.’ Lachend antwoordde Eveline: ‘Natuurlijk! Rome is berucht voor het kwijtraken. Ik kon de Pucci in mijn handbagage proppen. Wat wordt er vanavond gespeeld? Weer een première?’ Haar tante knikte en lachte geheimzinnig. Ze pakte haar bij haar arm en zei: ‘Blijf even staan. Doe je ogen dicht.’ Eveline hoorde haar tante weglopen en even later voelde ze iets in haar handen. ‘Stevig vasthouden. Doe nu je ogen open.’ Nieuwsgierig wreef ze met haar hand over de donkerrode fluwelen bekleding van het foedraal. Ze slaakte een verrukte kreet toen ze deze opende en de tiara zag. ‘Lieve kind, later erf jij deze toch. Ik heb het al beschreven. Met mijn tiara zie jij er vanavond vast betoverend uit. Ik zou het zo fijn vinden als je hem met plezier kan dragen’
Eveline wist dat tante Alexandra het vreselijk had gevonden dat ze kinderloos was gebleven. ‘Veel partijen geef ik toch niet meer. Zoals je ziet, heb ik mij ook aangepast. Giacomo zou mij nu eens in jeans moeten zien!’ ‘Tante Alexandra, je ziet er nog geweldig uit.’ Alexandra knikte en zei trots: ‘Maat 38, en dat probeer ik angstvallig te houden.’ Eveline wees naar de tiara en sprak: ‘Maar wat draag jij dan vanavond?’ ‘Ik doe mijn parels om. Een tiara erbij is gewoon teveel. Niet chic. Kom, ik wil alles van jou horen. Hoe gaat het met mijn zusje? Nog steeds geobsedeerd door de wetenschap?’ ‘Ja, mam heeft net weer een boek geschreven over gentherapie.’ ‘En Laurens?’ ‘Ook met papa gaat het goed. Zijn laatste thriller is goed ontvangen. Stond zelfs op de lijst van bestsellers.’ Alexandra knikte goedkeurend en mompelde: ‘Het is een bof dat jullie allemaal een goed stel hersens hebben. Liefje, vertel mij nu over jouw drukke leven.’ Nadat Eveline haar tante uitgebreid verslag had gedaan zei tante: ‘Rust maar lekker uit. Ik ga kijken of alles in orde is voor vanavond.’ Eveline liet zich achterover zakken op de chaise longue en was even later onder zeil. Ze droomde van de blonde vlerk. Verrekte knap, maar zeer arrogant. Vaag kwam hij haar ergens bekend voor. Ze werd wakker toen de zon achter de grote boom was. Langzaam rekte ze zich uit. Het was al bijna zes uur; tijd om zich rustig te gaan opknappen. Eerst naar het theater en daarna zouden de gasten komen voor een souper, een ritueel waaraan haar tante zich ook na de dood van haar man had gehouden. Om te kijken welk stuk er vanavond in de Fenice zou worden gespeeld, was er niet van gekomen. Terwijl ze de trap opliep, hoorde ze al gestommel in de keuken. Marie drilde de cateraars als een generaal. Boven had Marie haar lange Emilio Pucci jurk al op een hangertje gedaan. Een ideale reis jurk die ze al jaren had. De zijden jersey kreukte nauwelijks. Ze stak haar donkerblonde haar op, pakte voorzichtig de tiara en keek voor de spiegel hoe ze de tiara het beste kon vastmaken. Op haar horloge zag ze dat ze nog tijd genoeg had voor een warm bad. Snel stapte ze uit haar reiskleding. Ze deed haar oorbellen uit voordat ze zich in het warme water liet zakken. Voor zover ze wist had ze geen van tantes soirees gemist. De gasten zouden wel weer de haar bekende oude vrienden zijn, allemaal Italianen die zich natuurlijk weer gingen afvragen waarom ze nog steeds geen echtgenoot had gevonden. Na de dood van Diederik, had ze niemand ontmoet om samen mee oud te worden. Later zou ze dit palazzo erven. Wat moest ze ermee? Zou ze hier haar werk kunnen voortzetten? Ruimte genoeg, maar erg onpraktisch voor een laboratorium. Ze had zo zitten dromen, dat het water was afgekoeld. Licht rillend stapte ze het bad uit. Haar schoenen zaten nog in de verdwenen koffer. Dan maar sandalen. Gelukkig was de lak op haar tenen nog niet geschilferd. Zonder kousen, stapte ze in haar sandalen. Ze trok de jurk over haar hoofd, stak haar lokken op en zette de tiara stevig met de bijbehorende spelden vast. Kritisch bekeek ze haar evenbeeld, trok de rok van de jurk die een beetje strak zat recht en pakte haar smart Phone om deze op trillen te zetten. Julian, schoot haar te binnen, helemaal vergeten. Ze zond haar assistent een sms’je om te melden dat ze veilig in Venetië zat. Meteen werd ze door hem terug gebeld. Julian meldde dat de laatste test gelukt was. Nu kon ze het patent gaan aanvragen. Opgelucht liep ze naar de piano nobile. ‘Een glas champagne Eveline?’ sprak haar tante die haar had horen aankomen. Ze antwoordde lachend in het Italiaans: ‘Si, dat heb ik wel verdiend. De laatste test is goed gegaan.’ Toen pas zag dat er al een andere gast was, een lange man met blond haar van wie ze alleen de brede rug van zijn smokingjasje zag. ‘Jij, vlerk,’ had ze willen zeggen. Toen hij zich langzaam omdraaide, zag ze dat het niet de man was die zich bij het Cipriano had laten afzetten, al leek hij er verdomd veel op. Zijn trieste blik viel haar op. Galant kuste hij haar hand en sprak zacht: ‘Wat een eer u vanavond in ons midden te hebben.’ Ze was zo verbluft dat ze alleen maar knikte. Haar tante sprak: ‘Claude is zeer geïnteresseerd in jouw nieuwe medicijn.’ ‘Dat is nog niet op de markt,’ sprak ze en schudde haar hoofd. Ze herinnerde zich dat ze een tiara droeg en terwijl ze met een hand voelde of de tiara nog goed zat, ging ze door: ‘Het is nog niet eens gepatenteerd.’ Claude keek haar ernstig aan en zei: ‘Kanker toch?’ ‘Hoe?’ Begon ze. Claude wierp een blik op Alexandra. Eveline zuchtte en zei: ‘Het is mijn enige korte vakantie, dus…’ Claude viel haar in de reden, ‘De artsen hebben mij opgegeven.’ Ze ging voor hem staan, keek hem onderzoekend in zijn ogen en zei kort: ‘Verkeerde diagnose. U hebt geen kanker, maar een aparte vorm van suiker.’ Claude keek haar verbluft aan. ‘Iriscopie, van Diederik geleerd,’ zei ze kort en dacht aan haar overleden vriend die zich in de Chinese geneeskunde had gespecialiseerd. ‘Als het goed is, komt mijn tweelingbroer naar Venetië voor een beenmergtransplantatie, maar noem mij toch Claude.’ Hij reikte haar een glas champagne aan. Eveline nam een slok en mompelde: ‘Dat is dan zeker die brutale man die zo nodig snel naar het Cipriano moest.’ Haar tante keer verstoord en fluisterde: ‘Pierre?’ ‘Zo erg was het ook weer niet, maar de man die mij vanmiddag in mijn watertaxi onbeschoft behandelde, lijkt sprekend op Claude.’ ‘Mijn broer kan zich soms onmogelijk opstellen, mijn excuses.’ ‘Je hoeft je toch niet voor een volwassen vent te verontschuldigen,’ antwoordde ze lachend. Eveline hoorde iemand gehaast de trap opkomen. Een moment later stond ze oog in oog met de lange blond man. Beiden keken verbaasd. Hij stak zijn hand uit. Ze negeerde die en zei koel: ‘Ik ben dokter Verhagen. Je broer heeft geen kanker. Je kunt dus vertrekken.’ Eveline, opgelucht, dat ze hem de les had kunnen lezen, sprak op normale toon verder: ‘Na jaren onderzoek weet ik heus het een en ander over deze ziekte. Ik denk eerder dat jij je moet laten onderzoeken Pierre, want jouw gedrag doet me aan een ander syndroom denken.’ Verbluft staarde hij haar aan. Haar tante schudde haar hoofd en sprak zacht: ‘Oh, oh, Eveline…’
Tijdens de voorstelling zat ze tussen de tweeling. Ze voelde dat Pierre zijn arm bezitterig achter haar op de rand van haar stoel legde, waarop ze in de pauze zei: ‘Hou op met dat populaire gedoe. Eerst negeer jij mij en nu je weet wat ik doe…’ Als door een wesp gestoken trok hij zijn arm terug. De rest van de voorstelling spraken ze geen woord. Toen het applaus verstomd was, gaf Alexandra hen een seintje en zei: ‘Jongelui, op naar het souper.’ Haar tante gaf haar een arm en fluisterde: ‘Pierre is de kwaadste niet, al is de roem hem naar zijn hoofd gestegen.’
Eveline liep naar de prachtig gedekte tafel, bekeek de naamkaartjes en zag dat tante Alexandra haar weer tussen de broers had geplaatst. Snel verwisselde ze haar kaartje met die van de oudste vrouwelijke gast. Tijdens het souper schaterde ze het uit met de oude besnorde professor die met twinkelende oogjes de ene anekdote na de andere vertelde. Ze voelde de blikken van Pierre wel. Niemand nam notitie van hem en ze zag dat zijn arrogantie op slag was verdwenen. Hij verwarde en intrigeerde haar met zijn pose. Ze probeerde de gedachte aan hem opzij te schuiven, want ze wilde goed uitgerust aan de volgende fase van haar uitvinding beginnen.
Een week later stond de tweeling met een grote bos bloemen in een gondel aan de steiger te wachten. Marie kwam geagiteerd naar haar toe: ‘Eveline, kom gauw… zo’n grote bos bloemen heb ik nog nooit gezien.’ Snel trok ze een knalroze dunne kaftan over haar bikini en liep Marie op blote voeten achterna. Marie opende de kleine deur die direct op het Canal Grande uitkwam. Net kwam er een speedboot aan die haar kletsnat spoot. Eveline voelde dat ze over de gladde planken ging uitglijden en probeerde een van de palen te pakken. Pierre sprong naar haar toe en kon net voorkomen dat ze in het water viel. ‘Dank je,’ fluisterde ze. De dunne kaftan plakte tegen haar lichaam. Ze schudde haar kletsnatte haren uit. Alsof hij niet opmerkte dat er weinig te raden over bleef, sprak hij: ‘Jouw diagnose… helemaal juist. We komen je daarvoor een bloemetje brengen.’ Marie gebaarde dat ze binnen konden komen. ‘Even iets droogs aantrekken, ik had niet op een douche gerekend,’ begon Eveline. ‘Ik zie je liever zo dan met een tiara,’ zei Pierre olijk.
Zittend rond het kleine zwembad stak Claude van wal. Ze waren naar New York gevlogen met het medische dossier van de Romeinse arts. ‘Een klungel… hij had mijn dossier verwisseld.’ Eveline zag hoe opgelucht beide broers waren. Claude keek niet zo somber meer en van Pierre’s schouders leek een last te zijn afgevallen. Marie vertrok met de bloemen. Even later kwam Mario met een grote vaas aanzetten die hij met moeite kon tillen. ‘Prachtig, dat hadden jullie toch niet hoeven doen,’ zei ze. ‘Als we jou niet hadden ontmoet…’ sprak Claude net toen Alexandra in jeans de binnentuin in liep. ‘Jongens wat een verrassing, hoorde ik iets over New York?’ ‘Na Eveline’s diagnose wilde ik een second opinion.’ ‘Kettering Sloane zeker?’ sprak Alexandra. De broers knikten. ‘Dat je geen kanker hebt! Heerlijk, dat moeten we vieren. Jullie blijven toch voor de lunch?’ Pierre pakte Eveline’s hand en zei: ‘Mijn excuses voor mijn onbeschofte gedrag… stond erg onder druk. De zorg voor Claude… ik moest een belangrijk tournee afzeggen.’ Ze knikte en omdat het aperitief geserveerd werd, was het weer niet het moment om de vraag te stellen wat Pierre nu eigenlijk deed. Eveline liep naar de keuken en vroeg aan Marie: ‘Weet jij hoe mijn tante de tweeling kent?’ Marie keek haar verbaasd aan en antwoordde: ‘Wist je niet dat Claude en Pierre de kinderen zijn van de eerste vrouw van jouw tantes echtgenoot?’ ‘Nee. Ik dacht dat Giacomo geen kinderen uit zijn eerste huwelijk had.’ ‘Dat zijn ze ook niet. Eugenie, de eerste vrouw van mijnheer Giacomo hertrouwde met een Fransman die naar Amerika vertrok.’ Ze wilde net vragen of Marie iets over het werk van Pierre wist toen Pierre de keuken in kwam. ‘O, ben je daar… Marie zal ik dat blad met glazen van je overnemen?’ ‘Ik heb net begrepen hoe jullie band met mijn tante is. Zeg, waarom moest jij zo nodig maar het dure Cipriano?’ Pierre keek haar onbegrijpend aan en nam het blad mee naar buiten. De plens water had haar meer afgekoeld dan gedacht. Ze liep naar boven om even een vestje te pakken. Met het kledingstuk in haar hand keek ze uit het raam dat op de binnentuin uitkeek. Haar tante zat geanimeerd met de tweeling te praten. Mario was al bezit om de buitentafel te dekken. Ze zuchtte, om zo te leven… sprookjesachtig. Vlak bij het Canal Grande en toch zo rustig.
‘Al nieuws over het patent?’ vroeg Pierre belangstellend toen ze de tuin inliep. ‘Daarmee ga ik volgende week, als ik terug ben in New York aan de slag.’ Ze keek Pierre aan. In jeans en een mooi wit overhemd, zag hij er geweldig goed uit. Blijkbaar wist hij dat ook. Na de koude soep, leek hij zich te ontspannen en na enkele glazen wijn, lachte hij uitbundig. ‘Jij bent de enige vrouw die zich normaal tegen mij gedraagt,’ fluisterde hij haar zacht tijdens de koffie toe. ‘Waarom zou ik dat niet moeten doen? Zo bijzonder ben je heus niet hoor. Al had je last van stress, je hoefde je in de watertaxi toch niet zo onbeschoft tegen mij te gedragen? Maar goed, laten we het daar maar niet meer over hebben. De bloemen zijn beeldig, maar het was echt niet nodig om zo uit te pakken.’ ‘Mag ik jou vanavond uitnodigen voor een etentje?’ vroeg Pierre en voegde daaraan toe, ‘om het goed te maken.’ ‘Liever niet, na deze lunch… morgen… schikt dat?’ ‘Prima. Ik haal je af om kwart voor acht.’ ‘Oké. Chic of casual?’ ‘Casual, graag.’ Claude keek Pierre met een geamuseerd lachje aan. Ze vroeg zich af, wat er zo bijzonder aan haar vraag was geweest. Ook haar tante had verbaasd gekeken toen Pierre haar had uitgenodigd. Ze haalde haar schouders op en kon zich er niet druk om maken, al spookte zijn opmerking door haar hoofd. Er was iets aan hem dat ze niet kon plaatsen. Gespleten persoonlijkheid?
De volgende avond stond ze om kwart voor acht klaar. Pierre gaf haar een kus en drukte haar even tegen zich aan en zei: ‘Ik heb mij erg op deze avond verheugd. Bij jou kan ik eindelijk mezelf zijn.’ ‘Dat kan je toch altijd?’ zei ze verwonderd. Hij schudde zijn hoofd en keek somber. Eveline zei zacht: ‘Af en toe ben jij een rare hoor. Voor wie hou jij je eigenlijk op?’ ‘Voor mijn publiek natuurlijk,’ zei hij zo vanzelfsprekend, dat ze in lachen uitbarstte. ‘Nou ik hou mij in ieder geval niet op voor de aandeelhouders van mijn farmaceutische bedrijf.’ ‘Maar dat is iets anders,’ zei hij doodernstig. Ze haalde haar wenkbrauwen op. De watertaxi naderde het Cipriano hotel waar het zwart van de mensen stond. ‘Achteringang gauw,’ sprak Pierre tegen de bootsman. ‘Wat moet die commissie van ontvangst?’ vroeg ze en keek Pierre aan die zijn masker weer had opgezet en met samengeknepen lippen naar de steiger staarde. Ze stootte hem aan en vroeg: ‘Zeg komen die allemaal voor jou? Wat doe je in hemelsnaam? Ben je beroemd of zo? Ik heb echt geen idee.’ Plotseling werd het haar duidelijk. Pierre was in feite… Voordat ze hierover iets kom zeggen zag ze dat een aantal hysterische jonge vrouwen gekleed en wel het water insprong en naar de boot zwom. Eveline keek vol afschuw naar de gillende meute en zei: ‘Laten we dat etentje vergeten. Kom maar mee terug naar huis. In de ijskast van mijn tante is vast wel een broodje te vinden. Dit is toch te gek. Hoe kan je zo leven?’ Pierre hield zijn hoofd fier omhoog en zwaaide naar de menigte. Hij pakte haar bij haar schouders, trok haar naar zich toe en kuste haar. Verbaasd beantwoordde ze zijn kus. Het gejoel nam af, naarmate de boot zich van het dure hotel verwijderde. Toen ze zich uit zijn greep had losgemaakt sprak ze: ‘Je zou je knappe gezicht moeten laten veranderen.’ Hij barstte in lachen uit en zei spontaan: ‘Je hebt helemaal gelijk. Niet alleen Claude heb je gered, maar je hebt mij ook laten begrijpen dat ik het roer moet omgooien.’ Met de armen om elkaar heengeslagen kwamen ze bij de steiger van het Palazzo aan. Voor Eveline was dit de eerste goede avond na de dood van Diederik. Zou ze de stap wagen om hier te blijven? Als ze naar Pierre keek, dacht ze van wel.